Bij de herdenking van september 2008, de val van de Lehman Brothers bank en de start van de financiële crisis, is er opnieuw een discussie losgebarsten over de betrouwbaarheid van de grote systeembanken. Ook in Nederland, waar de witwas-affaire bij ING er nog een actueel tintje aan geeft.
We willen immers geen grote crisis meer, waarbij de overheid (dus de belastingbetaler) moet inspringen omdat banken te grote risico’s hebben genomen.
Natuurlijk, na 2008 zijn er allerlei maatregelen getroffen. Doel daarvan was de banken financieel sterker te maken (met grotere kapitaalbuffers), het toezicht te verbeteren, meer transparantie over diensten en producten te verschaffen en een cultuuromslag bij financiële instellingen te bewerken.
Is dat gelukt? Tal van commentatoren zeggen van niet. Een externe observator als Joris Luyendijk gelooft dat er bij banken niets fundamenteels is veranderd, en ook een ‘insider’ als oud DNB-directeur Noud Wellink denkt dat we op een nieuwe crisis afstevenen.
Maar hoe is dat mogelijk?
Sinds 2008 zijn er ontelbare nieuwe regels ingevoerd om de sector te verbeteren.
De Richtlijnen en Verordening Kapitaalvereisten.
De Richtlijnen Markten in Financiele Instrumenten.
De Code Banken.
De Dodd-Frank Act in de VS.
Banken moeten zich aan allerlei aangescherpte regels houden – over het kennen van hun klanten, over de rapportageverplichtingen aan de toezichthouders, over risicomanagement.
Al die nieuwe regels hebben echter, als we betrokkenen moeten geloven, niet echt geholpen.
Waarom niet?
Regels vs moraal
In mijn stuk van vorige week heb ik al een suggestie gedaan over een mogelijk nadeel van regels: namelijk dat de handhaving van regels louter als kostenpost kan worden gezien. Die kosten probeer je dan natuurlijk zo laag mogelijk te houden – door je op minimalistische wijze aan de regels te houden waar dat niet anders kan, en ze te ontduiken waar dat straffeloos blijft.
Er is echter nog een algemener nadeel van regels, wanneer die van buitenaf worden opgelegd. Die regels bevorderen dan namelijk niet het ontstaan van een gewenste – morele – cultuur, ze staan de vorming van die cultuur actief in de weg.
Effectieve regels ontstaan vanuit de praktijk – omdat de beoefenaren van een bepaalde activiteit de noodzaak van regulering inzien.
Bij het voetbal is de vrije schop niet ingevoerd omdat scheidsrechters dat noodzakelijk vonden, maar omdat voetballers zelf merkten dat een regelloze schoppartij geen voetbalwedstrijd meer is. En dat het niet werkt wanneer iedereen de bal zo maar met de hand mag meenemen.
Onze algemene moraal is op een soortgelijke manier ontstaan. Niet omdat een overkoepelende macht – FIFA of God – of diens vertegenwoordiger – scheidsrechter of Mozes – met allerlei regels aan kwam zetten, maar omdat mensen in het maatschappelijk verkeer merkten dat je niet zonder bepaalde afspraken kunt.
De waarheid spreken.
Je aan beloftes houden.
Leugens bestraffen.
Profiteurs ontmoedigen.
Dergelijke regels zijn nooit opgelegd, ze zijn gegroeid.
Adam Smith heeft de analogie gemaakt tussen morele en grammaticale regels: net zoals we door het spreken van Nederlands of Engels die taal vormgeven, vormen we onze moraal door talloze kleine dagelijkse interacties. Door vertrouwen te geven, af te wijzen, mee te leven, te respecteren, aardig te doen, te misprijzen. De optelsom van die ontelbare handelingen is moraal, vertrouwen, beschaving, zegt Smith.
Moraal wordt niet gecreëerd door een persoon of instantie, maar door ons allemaal. In een morele setting, dat wil zeggen in contact tussen mensen.
Mensen doen iets en krijgen een reactie van andere mensen. Bij goedkeuring zijn we geneigd de actie te herhalen, bij afkeuring niet (of minder). Zo zorgt de feedback van anderen ervoor dat we sociaal gedrag ontwikkelen. En in een normaal mens ontstaat door de feedback van anderen ook een ‘interne regulator’ die trots is op goed gedrag en zich schaamt bij immoraliteit. Die interne gids of scheidsrechter is een soort thermostaat die ons gedrag binnen bepaalde, aanvaardbare, perken houdt. Externe en interne feedback zorgen samen voor moreel gedrag, dat we vervolgens in regels uitdrukken.
Wat gebeurt er als de regels niet uit de praktijk van interacties en feedback, maar van buiten komen – van een toezichthouder, of een wetgever?
Allereerst is er alle kans dat de regels niet aansluiten op de praktijk.
Stel, iemand kijkt voor het eerst naar een voetbalwedstrijd en stoort zich aan de ingewikkelde buitenspelregel (plus de gebrekkige toepassing door lijn- en scheidsrechters). De verleiding zou dan kunnen bestaan die buitenspelregel maar helemaal af te schaffen. Dat zou echter een grote fout zijn: ‘buitenspel’ is ontstaan om het voetbalspel mooier te maken – door het veld te verkleinen en de moeilijkheidsgraad te verhogen.
En het probleem van aansluiting op de praktijk is feitelijk nog veel groter dan in het voorbeeld: want eigenlijk sluit geen enkele regel helemaal aan op de praktijk.
Geen enkele regel kan van tevoren bepalen welke situaties zich voor zullen doen en welke nuances daarin zullen bestaan. Er zal altijd een marge bestaan tussen een regel en zijn toepassing, een marge die gedicht moet worden door interpretatie.
Het probleem van regels is, dan ze nooit voldoende zijn voor een gezonde, volwaardige morele praktijk.
Wat is nodig voor moraal?
Emoties – die ons motiveren het goede te doen.
Verbeelding – om ons voor te stellen hoe bepaalde acties zullen uitpakken.
Empathie – om rekening te houden te houden met andere mensen.
Framen – om onze beslissingen in het juiste perspectief te plaatsen.
Vertelkunst – om van onze acties een zinnig ‘verhaal’ te maken.
In moraal gaat het niet allereerst om de regels, het gaat erom de juiste doelen te stellen. Om het improviseren in situaties die niet precies zijn afgestemd op de regels. Om het kunnen inschatten van een context en het tussen de regels door kunnen lezen.
Regels versterken onze emoties, empathie, inzicht en verbeelding niet, ze staan de vorming van die kwaliteiten eerder in de weg. Uit morele regels ontstaat geen morele cultuur (net zomin als uit structuur – civitas – gemeenschap – communitas – ontstaat).
Uit een morele cultuur ontstaan morele regels.
Regulatory
Het is tekenend dat het persbericht van ING over de schikking in de witwas-affaire getiteld is “ING reaches settlement agreement with Dutch authorities on regulatory issues”. Alsof het alleen ging om het instellen en volgen van regels.
Even veelzeggend zijn de remedies die ING voorstelt:
Betere omgang met klantinformatie en effectievere controle op klantgedrag.
Standaardisering van deze zaken in alle afdelingen van ING
Het opzetten van Klanten Risico Commissies.
Deelname aan en ondersteuning van de FEC-RAAD, een taskforce waarin bedrijven en overheid samen financiële criminaliteit bestrijden.
Protocollen, commissies, taskforce. Met andere woorden: regels, regels, regels. Zo denkt ING de problemen met handhaving aan te passen.
Hou je jezelf niet aan de regels? Voer meer regels in.
Wie gelooft nog dat dit zal gaan werken?
De enige ‘culturele’ suggestie die ING doet om verandering te bewerkstelligen, is zo vaag geformuleerd dat je jezelf er moeilijk iets bij voor kunt stellen. Om ten volle van de nietszeggende bullshit te kunnen genieten, citeer ik het in het Engelse origineel:
An engagement programme to strengthen the internal compliance culture and awareness by better enabling employees to act in both the letter and the spirit of the law, empowered by their organisation and supported (and enforced) by compliance departments.
In zijn opstapeling van lege clichés is dit alle parodie voorbij.
Wat werkt dan wel?
Maar als meer regels dan niet werken om een morele cultuurverandering te krijgen, wat werkt dan wel?
Als je deze vraag stelt aan economen, hebben zij hun antwoord snel klaar: incentives – prikkels. Mensen moeten iets te winnen hebben bij goed gedrag en iets te verliezen bij slecht gedrag. Wanneer mensen – bijvoorbeeld in banken – de negatieve gevolgen kunnen afschuiven op anderen en de positieve uitkomsten voor zichzelf kunnen houden, hebben ze geen prikkel om zich goed te gedragen.
Zoals Steven Landsburg het formuleert:
Het is een algemeen economisch principe dat dingen goed gaan wanneer mensen moeten leven met de gevolgen van hun gedrag, of, om het anders te formuleren: dingen gaan minder goed als de gevolgen van hun acties op anderen worden afgewenteld.
Is het inderdaad zo simpel? Moeten we mensen alleen maar confronteren op de gevolgen van hun daden? Hoeven we hen alleen maar de juiste wortel voorhouden, en de juiste stok?
Daarover volgende week meer!