139. De geest en de fles

Posted on 6 mrt 2017 in Blog, Featured, Uncategorized

139. De geest en de fles

Hoewel de meeste kiezers er tot nu toe niet echt warm voor lijken te lopen, proberen sommige politici deze campagne als een strijd om de identiteit van Nederland af te schilderen.
In het eerste grote verkiezingsdebat verdedigde Sybrand Buma gretig de stelling dat de islam een bedreiging is voor de Nederlandse identiteit. Premier Rutte poneerde dat de verkiezingen gaan over de vraag ‘welk land we willen zijn’. De Tweede Kamer nam, op initiatief van Lodewijk Asscher, een voorstel aan over de zogenaamde ‘participatieverklaring’ – een statement over Nederlandse waarden, dat nieuwkomers verplicht moeten ondertekenen.
En dan heb ik Geert Wilders nog niet eens genoemd.

Ik denk dat al deze mensen, in al deze voorbeelden, misverstaan wat ‘identiteit’ is en wat het betekent om die identiteit te bedreigen of te verdedigen.

Communitas versus civitas
Om dit uit te leggen moet ik teruggrijpen op een onderscheid van de Amerikaanse filosoof James Carse, dat ik al eens eerder heb uitgelegd: het verschil tussen communitas en civitas.
In het kort.
Communitas en civitas zijn beide vormen van gemeenschappen. Communitas is echter een vorm van gemeenschap die spontaan ontstaat, uit een verlangen samen een bepaalde praktijk te delen. Denk aan een religie waar je jezelf bij aansluit, of een taal die je leert spreken.
Communitas is open en bottom up; hij ontstaat en ontwikkelt zich min of meer toevallig. Er zijn regels, maar die veranderen voortdurend in het gebruik.
Communitas is een gemeenschap die wordt gecreëerd door een bepaalde spirit of geest (als in: de geest van het spel).
Civitas is een kunstmatig gecreëerd iets – een doelbewust gevormde gemeenschap, top down georganiseerd. Regels staan vast en worden van bovenaf opgesteld en gehandhaafd.
Civitas draait om de letter, niet om de geest.
Denk aan een kerk, of aan een staat.

De ene civitas sluit de andere uit. Gemeenschappen in de vorm van civitas grenzen aan elkaar, maar overlappen elkaar niet. Je kunt maar van één civitas tegelijk lid zijn: je bent óf Ajacied, óf Feijenoorder. Óf gereformeerd, óf hervormd.
Daarentegen kun je behoren tot elke communitas waarbij je jezelf wilt aansluiten: je kunt zowel Frans als Nederlands spreken, je kunt zowel Bach als hiphop spelen, je kunt zowel wetenschapper zijn als christen.

Communitas en civitas worden gekenmerkt door twee verschillende vormen van autoriteit. Bij civitas is dat autoriteit als macht – macht die beperkt, beschermt, geruststelt, waarborgt, de weg wijst.
Bij communitas functioneert autoriteit anders: het verwijst daar naar de oorspronkelijke betekenis van auctor – degene die iets nieuws creëert. Een uitvinder van ideeën.
Communitas drijft op autoriteit als creativiteit.

Identiteit als civitas
Uit de ideeën van bovengenoemde politici blijkt duidelijk dat zij de Nederlandse identiteit als een vorm van civitas zien. Iets dat vaststaat en dat helder afgebakend kan worden van andere identiteiten, bijvoorbeeld de Griekse of de islamitische. In dit kader is het logisch dat identiteit door verandering wordt bedreigd – en dat het tegen deze verandering kan worden verdedigd.
Wat de Nederlandse civitas is en wie ertoe behoort, moet dan ook natuurlijk top down worden bepaald. En een lid van de civitas moet de regels (onze waarden) kennen en onderschrijven.
Een lid van de civitas doet ‘normaal’ – dat wil zeggen, hij of zij probeert niet de civitas te veranderen.

Deze aanpak leidt tot absurditeiten. Bijvoorbeeld bij de participatieverklaring, waarbij de inburgeraar onze kernwaarde ‘vrijheid’ moet onderschrijven, maar niet vrij is dit al dan niet te doen. Of bij de verdediging van de Nederlandse identiteit tegen de islamitische, die impliciet ontkent dat je een Nederlandse moslim kunt zijn – dat je naar de moskee kunt gaan én naar een wedstrijd van het Nederlands elftal.

Zoals Bas de Gaay Fortman in de Volkskrant schreef: er heeft zich een rare gedachte postgevat, dat de overheid haar burgers kan vragen bepaalde waarden uit te dragen – terwijl het de overheid niet om waarden, maar om normen moet zijn te doen.
Een civitas zoals Nederland draait om normen – regels die uiteindelijk op de grondwet gebaseerd zijn. Deze moeten door een burger worden gerespecteerd. Waarden echter zijn een zaak van de communitas – en je bent in onze Nederlandse civitas vrij die al dan niet te omhelzen.
Je bent zelfs vrij de grondwet onzin te vinden – als je je er maar aan houdt.

Identiteit als communitas
Waar ‘Nederland’ een civitas genoemd kan worden, geldt dat niet voor iets als ‘de Nederlandse identiteit’.
Die identiteit is namelijk een kwestie van erbij willen horen, niet van toegelaten worden. Van waarden, niet van normen. Van een in-sluitende omschrijving, niet van een uit-sluitende definitie.
Wat ‘Nederlands’ is, kan door niemand worden vastgesteld, alleen – tastend – omschreven. Opgesomd in een lijst kenmerken, waarbij echter geen enkel kenmerk (of set van kenmerken) noodzakelijk of voldoende is om het gehalte aan ‘Nederlandsheid’ te bepalen.
Of iemand Nederlander is (lid van de civitas Nederland) is gemakkelijk vast te stellen aan de hand van een paspoort. Of iemand ‘Nederlands’ is, hangt alleen van haar- of hemzelf af. Wie zichzelf als Nederlands beschouwt, is het ook.

Wat Nederlands is, verandert bovendien voortdurend en kan niet in regels worden gevangen. Pogingen om de inhoud van het begrip ‘Nederlands’ te laten stollen zijn tot mislukken gedoemd. Onherroepelijk zal de creativiteit van Nederlandse ‘auctoren’ nieuwe elementen toevoegen – die vaak uit het buitenland zullen worden gehaald, maar daarom niet minder Nederlands zullen zijn.
Zoals tulpen, uit Turkije. Of windmolens, uit Iran. Of klompen, uit Noord-Frankrijk.

Zo is dit nu ‘Nederlandse muziek’:

Persoonlijk word ik hier heel blij van, deze mengelmoes van Surinaams en Frans die toch heel erg Nederlands is. Het drukt voor mij uit wat een identiteit is: open, veranderlijk, creatief, flexibel. En toch herkenbaar.

Als identiteit een kwestie van communitas is – en die conclusie lijkt me onontkoombaar – zijn er geen regels die deze identiteit kunnen aantasten en is er geen immigratiestroom die hem kan bedreigen. Natuurlijk: de veranderlijkheid en onstuurbaarheid van elke communitas betekent ook dat een dergelijke gemeenschap kan verdwijnen. Religies verdwijnen, talen verdwijnen. Ambachten. Kunsten.
Een communitas is zo sterk als zijn geest, en die geest kan vervliegen.
Niets op deze wereld is eeuwig.

Maar voordat we te pessimistisch worden, moeten we constateren dat vormen van communitas doorgaans veel duurzamer zijn dan die van civitas. ‘Nederlands’ is aanzienlijk ouder dan ‘Nederland’ en het is best denkbaar dat onze communitas onze civitas gaat overleven. Is dat erg? Het is waarschijnlijk onontkoombaar.

En: als we onze identiteit willen beschermen, is het zaak de geest van onze communitas te versterken. Door vernieuwing aan te moedigen, door te vertrouwen op auctoritas. Niet door alles bij het oude te willen laten, door de geest in een fles te stoppen.
Een civitas is niet de juiste behuizing van een identiteit – sterker nog: niets wat de civitas doet, kan de identiteit redden of vernietigen. Mensen worden niet Nederlandser door een participatieverklaring en niet minder Nederlands door een belijdend moslim te zijn.

Wat onze identiteit behelst, is in zekere zin een mysterie dat we al eeuwen samen aan het onderzoeken zijn. Dat onderzoek zal voorlopig niet eindigen, en dat is maar goed ook. Want een mysterie – een vraag die open blijft en iedereen uitnodigt om antwoorden te suggereren – is de beste manier om mensen met elkaar te verbinden.
Als we wisten wat ‘Nederlands’ inhield en het in regels zouden vastleggen, zou die identiteit vanaf dat moment gaan vermolmen – afgescheiden van interne en externe vernieuwing.
Dat we nooit precies kunnen zeggen wie en wat wij zijn: dat houdt de zaak vitaal.

Een geest hoort niet in een fles.