Afgelopen weken heb ik voor de tweede keer de Walk of Wisdom gelopen, een 136 kilometer lange pelgrimstocht rondom Nijmegen. Het is daarbij de bedoeling dat je telefoon en internet uitschakelt en de wandeling gebruikt om over jezelf en je plaats in het grotere geheel na te denken.
Op een vertrekceremonie in de Valkhofkapel in april heb ik uitgesproken wat mijn wens voor deze tocht was: me meer bewust zijn van mijn zintuigen, meer stilstaan bij wat er op dat moment te zien, horen, ruiken, voelen, proeven is.
Wel, de laatste etappe is gelopen, dus het moment is gekomen om te zien wat er van mijn voornemens terecht is gekomen.
Hoeveel zintuigen zijn er?
Om antwoord te kunnen geven op mijn vraag, wil ik de verschillende zintuigen één voor één langsgaan en onderzoeken wat ze mij deze tocht hebben geleerd.
Maar daarvoor is eerst nodig te bepalen welke zintuigen ik meetel. Alleen de vijf van Aristoteles, die ik boven genoemd heb? Of tel ik proprioceptie mee, het positiegevoel van je eigen (delen van het) lichaam? En misschien evenwicht? Hoe zit het met thermoceptie, het gevoel van warm/koud? En nociceptie, het waarnemen van pijn?
Voor het gemak tel ik de laatste twee bij voelen, net als tastzin. De huid speelt bij alledrie een centrale rol, dus er valt wat voor te zeggen ze samen te nemen. Proprioceptie en evenwicht lijken me ook sterk samen te hangen: als ik uit balans ben, voel meteen ik dat mijn spieren en gewrichten daarop reageren. Die ervaring is bijna één geheel, dat ik ‘positie’ wil noemen.
Dan blijven er zes over:
gezichtsvermogen
gehoor
reuk
smaak
voelen (tastzin, warmtezin, pijnzin)
positie (proprioceptie en evenwicht)
Gezichtsvermogen
Een afwisselende wandeltocht als de Walk of Wisdom doet vooral een appel op je gezichtsvermogen. Je ogen zuigen het landschap op, je wilt zoveel mogelijk zien. Natuurlijk zoeken ze steeds waar je heen moet, wat de volgende afslag is, waar het pad heenvoert. Je vergelijkt je omgeving met de weergave op de kaart, de omschrijving in het routeboekje.
Maar als het goed is, doen je ogen meer dan de weg zoeken. Ze drinken de wereld in – het bos, de hei, de rivier, de dorpen, de bloemen, de vogels, de bijtjes, de libellen, de wuivende rietpluimen, de rimpelingen in het water, de voorbijglijdende wolken, de cirkelende ooievaars
En je ogen speuren naar treffende beelden, beelden die iets doen met je emoties.
Zoals dit, van rijmende gebouwen:
of van velden die een paradijs suggereren:
Wat ik me gaandeweg realiseerde – en steeds duidelijker werd – was hoeveel mijn indrukken van de omgeving samenhangen met mijn stemming, met mijzelf. Het was, zo merkte ik, onmogelijk om de wereld zonder intentie en zonder emotie te zien, dat wil zeggen: zonder dat ik meteen inschatte en beoordeelde wat deze bepaalde indruk voor mij betekende. Waar mijn blik zich ook op richtte: ik evalueerde het beeld meteen als ‘daar moet ik heen’ of ‘daar moet ik niet heen’ en vaker nog ‘dit vind ik fijn’ of ‘dit vind ik niet fijn’. Een witte wolk tegen een blauwe lucht was een symbool van goede dingen; een donkergrijze wolk een signaal van slechte. Mijn stemming wisselde voortdurend, of misschien moet ik zeggen dat hij steeds schommelde. En dat werd grotendeels gestuurd door wat ik zag.
Ik geloof niet dat dit uniek voor mij is, of zelfs maar bijzonder. Ik denk dat wij onze omgeving niet anders kunnen waarnemen dan op de manier van: wat betekent het voor mij? En dan bedoel ik niet betekenis in de zin van nut, hoewel dat er vast, indirect, bij komt kijken. Ik bedoel dat uit de samenhang van omgeving en stemming een diepe samenhang van wereld en mij naar voren komt, waarbij de grens tussen mij en wereld zelfs moeilijk te trekken valt.
Als dit zweverig klinkt: laat me het toelichten aan de hand van een voorbeeld.
Tijdens de laatste etappe liep ik over een fietspad door de velden, vlak langs de Nederlands-Duitse grens. Het gras langs dit pad was onlangs gemaaid en bedekte nu een groot deel van het asfalt. In het droge hooi zaten honderden vlinders, koolwitjes, die steeds werden opgeschrikt als ik in de buurt kwam. Dan fladderden ze op en vlogen soms een tijdje voor mij uit, tot ze afbogen naar de mais- en roggevelden aan weerszijden.
Elke keer als er een vlinder opsteeg en ik het gefladder met mijn ogen volgde maakte mijn hart, om het zo te zeggen, een sprongetje, en leek het voor een paar tellen mee te fladderen. Hoe vaak het ook gebeurde – ik denk een keer of honderd – steeds werd ik er weer blij van. Het was alsof ik in de bewegingen van de vlinders tegelijk de beweging van de wind, de wereld, en de beweging van mijn gemoed zag. Alles correspondeerde op een bepaalde manier, in analogie van wereld, vlinder en emotie die samen een dans leken te vormen.
Opnieuw: ik denk dat deze ervaring niet uniek of zelfs bijzonder is. Ik denk dat iedereen blij wordt van het volgende beeld:
Gehoor
Twee soorten van geluiden sprongen tijdens de wandeling het meeste ‘in het oor’: het gefluit van vogels en het geraas van auto’s. Andere geluiden waren er natuurlijk ook – het gezoem van bijen, het gesjirp van krekels, ruisende bomen, een overkomend vliegtuig – maar ze vielen in het niet bij het bijna voortdurende concert van auto en zangvogel.
Ik denk dat we een diepe waarheid over de mens op het spoor komen, als we onderzoeken waarom we autogeraas als storend lawaai ervaren en vogelgefluit als opwekkende muziek. Natuurlijk, ik weet dat er mensen zijn die een diepe voldoening halen uit het gebrul van een sportwagen. Maar ook zij zullen erkennen dat een snelweg geen orkest is en dat er weinig verheffends is aan verkeersgeluiden.
Er is een reden dat de keizer van China in het sprookje van Andersen genezen wordt door de zang van een echte nachtegaal en niet door de zang van een mechanische kopie. Een deel van die reden heb ik eerder getracht te analyseren in een bespiegeling over muziek en moraal. Samengevat: sommige geluiden horen wij als een denkbeeldige, doelbewuste beweging door een al even denkbeeldige ruimte. Die beweging heeft een begin en einde, gaat van laag naar hoog of hoog naar laag, voelt stabiel of instabiel, toont spanning of ontspanning, ‘conflict’ of ‘oplossing’. Allemaal beeldspraken, maar tegelijk allemaal metaforische termen waar we niet zonder kunnen. En we horen die geluiden als in een samenhang, een ‘auditief’ kader dat geluiden organiseert zoals het perspectief in een gezichtsveld beelden organiseert.
Bij vogelzang is deze manier van luisteren – de manier die geluid als een boodschap, als betekenisvol opvat – natuurlijk en vanzelfsprekend. Bij autogeraas is het onmogelijk.
Maar er is meer: er is een diepe tegenstelling tussen een levend wezen en een machine, geloof ik, die gedeeltelijk wordt uitgedrukt door de manier waarop ze geluid voortbrengen. (Daarom brengt de levende nachtegaal heling en de mechanische niet.) Ik ga hier nu niet verder op in, omdat ik er nog niet genoeg over na heb gedacht, maar ik denk dat het klopt wat ik zeg.
Wat ik in ieder geval kan zeggen: tijdens de gehele pelgrimstocht maakten vogels me blij en stootten auto’s me af. En dat vooral door hun lawaai, waarvoor ik me niet af kon sluiten.
Reuk
Mijn reukvermogen is niet heel goed ontwikkeld – zoals bij veel mensen, als we Roma Krznaric mogen geloven, die in zijn boek The Wonder Box spreekt over de ’tirannie van het oog’, waardoor andere zintuigen onderontwikkeld zijn. Er zijn culturen waar dat niet zo is: op de Andaman eilanden in de Indische Oceaan, bijvoorbeeld, draait de cultuur van de Ongee rondom reuk – geuren zijn voor hen de vitale krachten die de wereld bijeen houden. Een Ongee-groet is “Hoe is het met je neus?” en iemand verwijst naar zichzelf door, letterlijk, naar zijn of haar neus te wijzen.
Helaas ben ik zo’n slaaf van het oog – en in mindere mate, oor – waardoor mijn reukvermogen niet veel meer waarneemt dan sterke bloesemgeuren of uitlaatgassen.
Ik realiseerde me dit onvermogen bij vlagen heel sterk, op mijn walk, en ben van plan er voor mijn volgende tocht iets aan te doen. In elk geval wil ik dan meer aandacht besteden aan de geuren om me heen.
En ik wil ook meer proeven. Want
Smaak
is ook nauwelijks aan bod gekomen, deze keer. Ik nam op mijn zes etappes steeds eten en drinken van thuis mee, zodat ik wat smaken betreft net zo goed thuis had kunnen blijven. De koffie en ijsthee die ik op terrasjes genoten heb, voegden evenmin veel toe aan een geur- en smaaksensatie van de directe omgeving.
Better next time.
Een groter besef had ik van
Voelen
Voelen, in de zin van lichamelijk voelen – van gewaarwordingen van je huid – speelde een grote rol bij alle wandelingen. Zoals het dat eigenlijk altijd doet, als je buiten bent.
Je voelt bij het lopen de wind op je huid. Je voelt of het warm of koud is, en je voelt vooral temperatuurschommelingen. Je voelt het, wanneer je voeten pijn beginnen te doen. Je voelt wanneer je spieren kracht moeten zetten, wanneer je bergop loopt. Zo’n stijging of daling brengt trouwens in een klap een reeks van gewaarwordingen met zich mee, waarvan je jezelf nauwelijks bewust bent.
Bij de eerste stap omhoog voel je dat de hoek van je voet, het eerst van je tenen, veranderd is ten opzichte van de vlakke ondergrond die je eerder voelde. Plotseling ben je jezelf ook meer bewust van de plek waar je jouw voeten neerzet. Je voelt steentjes die onder je wegglijden, je tast naar een vaste ondergrond. Natuurlijk doe je dat ook visueel, maar de informatie van je ogen is op zichzelf niet voldoende, niet betrouwbaar: je lichaam als geheel moet een positie als stabiel ervaren. Dat betekent eigenlijk ook dat de twee gevoelens die ik onder positie had geschaard, hier ook meteen meedoen. Ik ben me bij elke stap sterk bewust van de positie van mijn voeten, mijn benen, mijn armen, mijn lichaam als geheel – en of dat lichaam in balans is. Proprioceptie en evenwicht werken nauw samen met tastzin en pijnbesef.
En wat me van dergelijke momenten het meeste is bijgebleven: het besef dat mijn zintuiglijke gewaarwordingen we onverbrekelijk verbinden met mijn omgeving. Dat het vaak onmogelijk is om te zeggen waar ik ophoud en de wereld begint.
De grote ecologische denker van de vorige eeuw, Gregory Bateson, heeft een keer een mooi voorbeeld gegeven over hoe moeilijk het is de grens tussen ‘ik’ en ‘wereld’ te trekken:
Als je iemand vraagt de plek en de grenzen van zijn ‘zelf’ aan te geven, komen deze onduidelijkheden meteen aan de oppervlakte. Of neem een blinde met een stok Waar begint het ‘zelf’ van de blinde? Aan het uiteinde van de stok? Aan het handvat? Of ergens halverwege? Deze vragen zijn onzinnig, omdat de stok een pad is waarlangs verschillen worden doorgegeven en veranderd, dus een streep trekken door dit pad betekent een deel van het systeem afsnijden dat de blinde in staat stelt zich voort te bewegen.
Aan dat voorbeeld moest ik denken toen ik over de Duivelsberg liep, bijvoorbeeld. Ik vroeg me af, waar ik begon en de wereld eindigde. De manier waarop ik de wereld voelde – de vorm van de steentjes onder mij, de hoek van de helling, de inspanning die het klimmen vergde, het zoeken naar grip, de pijn in mijn hiel, de warmte op mijn huid – was dat eigenlijk niet allemaal een ondeelbaar geheel, een systeem van informatie? Als kunstliefhebbers het hebben over de ruimte die wordt geschapen door een vaas, kunnen we het dan niet ook hebben hoe ene mens wordt geschapen door zijn spiegelbeeld, de wereld? (En misschien de wereld door zijn spiegelbeeld, de mens?)
Als mijn lichaam op ingewikkelde en grotendeels onbewuste wijze reageert op de input van de wereld, als mijn huid, spieren, gewrichten, hart, longen op die omgeving reageren, betekent dit dan niet dat de wereld op een bepaalde manier in mij doorwerkt – in mij aanwezig is? En dat elke scheiding tussen mij en die wereld hoogst willekeurig is, en waarschijnlijk vertekenend?
En deze les is misschien het belangrijkste wat ik van mijn Walk of Wisdom heb meegenomen – en waar ik nog lang en diep over na wil denken: dat onze zintuigen misschien we net zo goed van de ‘wereld’ zijn als van ‘ons’. En dat je misschien net zo goed kunt zeggen: de wereld ziet zichzelf door mijn ogen, hoort zich door mijn oren, ruikt zich door mijn neus, proeft zich door mijn mond, voelt zichzelf door mijn huis en danst met mijn evenwichtsorgaan.