Soms lijkt het dat onze maatschappij alleen om winnen en verliezen draait. Maar dat is niet zo. Er is een alternatief. En dit alternatief zit even diep in ons als de drang tot winnen.
Elke groep kinderen kent het.
Kijk maar eens naar een stel kinderen dat een spel speelt. Er worden regels afgesproken – die bepalen wanneer iemand het spel gewonnen heeft. En dan beginnen ze. En al snel blijkt dat de regels voor één of meerdere kinderen niet werken. Zij hebben geen kans om te winnen en kunnen niet op een volwaardige manier meedoen.
Wat gebeurt er? De regels worden aangepast. De kinderen snappen dat het spelen van het spel belangrijker is dan het winnen; dat je wel moet spelen óm te winnen – dat maakt het spel leuk – maar dat de winst zelf er minder toe doet dan dat iedereen mee kan doen.
Uiteindelijk overheerst de olympische gedachte – en is meedoen écht belangrijker dan winnen.
Wanneer meedoen de leidende gedachte is, gaat het er niet meer om het spel af te sluiten, zodat de winnaar kan worden aangewezen. Het gaat erom het spel voort te zetten, zodat zoveel mogelijk mensen mee kunnen doen.
Meedoen maakt winnen mogelijk, niet andersom. Winst en verlies zijn slechts vluchtige momenten in een oneindige activiteit die daarna gewoon weer verder gaat.
Als er regels zijn die de activiteit dreigen te beëindigen en een definitieve winnaar aan te wijzen, veranderen we de regels. We doen dat om nieuwe deelnemers toe te laten en oude deelnemers nieuwe kansen te geven. Zo breken we een economisch monopolie wanneer dat concurrentie – de deelname van andere spelers – in de weg staat en geven we mensen de noodzakelijke inleg – een uitkering – wanneer ze zonder die niet aan het economische leven deel kunnen nemen.
Economie is één van die activiteiten die lijken te draaien om winnen, maar eigenlijk over meedoen gaan.
In deze ‘meedoen’-activiteiten zijn er geen definitieve uitkomsten. Er zijn geen titels en geen macht. Er wordt geen verleden afgesloten, maar een toekomst geopend. Deelnemers zijn vrij en zijn zich ook van die vrijheid bewust. Ze spelen rollen, maar vallen er niet mee samen. Ze bewegen zich niet binnen vaste grenzen, maar richting een schuivende horizon. Ze vullen de tijd niet, maar scheppen tijd – door steeds weer nieuwe keuzes te maken, die op hun beurt weer andere keuzes mogelijk maken. Elke actie is een begin – niet van een bepaalde afzienbare periode, maar van een gebeurtenis. Een daad waarvan we niet weten hoe anderen hem opnemen en verder zullen ontwikkelen.
Meedoen is interactie.
Meedoen is duurzaam. Winnen niet. Kijk naar de grootste bedrijven van vijftig jaar geleden en zie hoe ze er nu voorstaan. Een groot deel is failliet of overgenomen en veel namen zijn in vergetelheid geraakt. Wie weet nog waar het miljoenenbedrijf Esmark in handelde? Of Amoco, of Armour?
Kijk hoe anders het gaat bij sectoren die op meedoen gericht zijn. Kunst, bijvoorbeeld. Welke schilderijen hingen honderd jaar geleden in musea, welke muziek werd in concertzalen gespeeld, welke schrijvers werden gelezen? Dezelfde als nu.
Rembrandt, Van Gogh, Rafael, Picasso, Mozart, Beethoven, Bach, Mahler, Shakespeare, Dickens, Tolstoi, Goethe. Zij ‘leven’ nog steeds.
Natuurlijk is er heel veel aan beeldende kunst, muziek en literatuur bij gekomen, maar dat heeft niet geleid tot vergetelheid voor de grote namen van weleer. Integendeel: in veel nieuwe kunst fungeren zij nadrukkelijk als voorbeeld en inspiratiebron. Daarom zijn ze ook ‘grote namen’ – en niet ‘grote titels’. Omdat ze een persoonlijke stijl hadden die niet ontworpen was om onveranderd te worden overgenomen, maar die gegroeid was uit de inspiratie van eerdere grote voorbeelden – om zelf weer als voorbeeld te dienen. Als voorbeeld, niet als sjabloon.
Uit een dergelijke geïnspireerde inspiratie ontstaat een traditie. Een ontwikkeling die nooit afgesloten is, die altijd teruggrijpt op zijn bronnen en tegelijk vooruitwijst naar zijn mogelijkheden.
Als dit zweverig klinkt: we kunnen tal van dergelijke fenomenen zien in de geschiedenis. Ja, eigenlijk bestaat geschiedenis alleen uit traditie. De traditie van kunst. Van religie. Van mythes. Van onze cultuur.
Een traditie bestaat uit verhalen. Verhalen zijn iets anders dan verklaringen. Verklaringen zijn een manier om de toekomst in het verleden te lezen, een resultaat af te leiden uit datgene wat eraan vooraf ging. Met een verklaring zeggen we dat de toekomst al vast lag in het verleden en dat er maar één mogelijke wijze van ontwikkeling was. In het resultaat zit de ontwikkeling verborgen, daarom doet die ontwikkeling er zelf niet toe en hoef je alleen naar de uitkomst te kijken.
Activiteiten waar de uitkomst alles is, hebben geen werkelijke traditie. Ze zijn geen verzameling van verhalen en verschillende perspectieven. Als we vanuit die uitkomst terugkijken, trachten we niet te zien waar keuzes zijn gemaakt – maar ook andere keuzes gemaakt hadden kunnen worden. We trachten een lijn te trekken die alle keuzes verbindt en noodzakelijk tot deze uitkomst brengt. Eigenlijk trachten we onszelf ervan te overtuigen dat we geen keuze hadden.
Een dergelijk perspectief heeft een naam: propaganda. We zouden het ook met het moderne woord ‘spin’ kunnen aanduiden. ‘Spin’ komt uit de politieke wereld, waar elke nabeschouwing van een gebeurtenis wordt gedomineerd door de wens om er zelf goed uit te komen. ‘Spindokters’ proberen aan een gebeurtenis een draai te geven die hun opdrachtgevers in het beste licht stelt en ze proberen hun toehoorders ervan te overtuigen dat dit de enige manier is om er tegenaan te kijken. Concurrerende spindokters strijden met elkaar om de winnende interpretatie. Zij maken van elke gebeurtenis een wedstrijd met een winnaar en een verliezer. En zoals na elke strijd, spreekt de winnaar en zwijgen de verliezers. Hun interpretatie is ‘fout’ en mag geen plaats hebben in het gesprek.
Verhalen werken fundamenteel anders. Waar verklaringen zaken afsluiten, werpen verhalen nieuwe zaken op. Ze zeggen niet dat deze reeks van gebeurtenissen wel zo moest eindigen, ze zeggen gewoon dat dit het geval was. Het had ook anders kunnen gaan. Er is dus ook geen noodzakelijke uitkomst en niet één perspectief dat alles verklaard. Er is geen afsluiting, ook niet “en ze leefden nog lang en gelukkig”. Dat slot vraagt alleen maar weer om een vervolg.
We spelen allemaal in verhalen. Ons leven is een verhaal. Ook ons beroepsleven.
De essentie van deze levensverhalen is dat we de held zijn van ons eigen verhaal en niet de auteur. We weten niet hoe het afloopt. Als we dat wel wisten, zouden we ons leven opvoeren, niet leven.
Als we spreken van een ‘loopbaan’, schetsen we een beeld van ons beroepsleven als een atletiek- of renbaan, waarbij we een duidelijke traject volgen, naar een duidelijke finish. In werkelijkheid is er natuurlijk helemaal geen baan, maar een kronkelig pad in een onoverzichtelijk bos. We weten vaak nog wel met welk idee we het bos in kwamen, maar daarna is alles onduidelijk. We sloegen paden in die doodliepen, andere die uitmondden in een brede weg. We bleven hangen op open plekken. Soms vielen we in een kuil en kostte het jaren daar weer uit te komen. Soms stonden we op een uitzichtpunt en meenden we duidelijk de weg naar de volgende top te zien – maar als we dan waren afgedaald naar het dal, bleek die weg onvindbaar.
De vergelijking van een carrière met een weg door een bos heeft ook zijn beperkingen, maar dat is niet erg. Het is in elk geval een rijkere metafoor dan de atletiek- of renbaan, waar we met oogkleppen op het traject volgen.
Net zo is een tuin een rijkere metafoor dan een machine – en wie een organisatie als een tuin beziet vertelt een beter verhaal dan iemand die het als een machine beschouwt. Dat betekent niet dat een organisatie een tuin is – niets is het een of het ander, het gaat er alleen om een armzalig door een rijk beeld te vervangen. Een beeld dat gunstiger is voor groei, creativiteit, spontaniteit, complexiteit dan de visie van productiviteit die bij machines hoort.
Welk beeld we hanteren, wat voor verhaal we vertellen, is onze eigen keuze. Niets is vooraf bepaald, niets staat geschreven.