We leven in het tijdperk van de ironie en de hipster is de vertegenwoordiger van dit tijdperk.
De hipster, zoals we die kennen in de westerse samenlevingen, is een wandelende vergaarbak van achterhaalde modes (lang haar, baard, korte broek), oude gebruiksvoorwerpen (omafietsen en platenspelers) en hobbies (schermen, pottenbakken). Hij eet ouderwetse, ambachtelijk bereide gerechten en drinkt zelfgebrouwen bier. Hij is zich extreem bewust van zijn omgeving en van zichzelf. Hij refereert in zijn uiterlijk, zijn optreden, zijn uitlatingen voortdurend aan de moderne cultuur – kortom, een hipster is een bloemlezing van citaten.
Onwillekeurig zal bovenstaande opsomming niet als neutraal overkomen, maar als een vorm van spot – terwijl het een oprechte poging is een stijl te karakteriseren.
Waarom klinkt het dan toch ironisch? Waarschijnlijk vooral omdat we in onze tijd geneigd zijn zaken ironisch te lezen.
Dat ironie zo’n belangrijk element van onze samenleving is, zegt nog iets: dat we een maatschappij zijn die door jeugd wordt gedomineerd.
Ironie is bij uitstek een instrument van jonge mensen. Het is een fase waar iedereen doorheen gaat: de wonderbaarlijke ontdekking dat iets indirect het tegendeel kan zeggen van wat de directe boodschap is – en dat deze tegenspraak tussen impliciet en expliciet, deze bevestigende ontkenning of ontkennende bevestiging, een wapen tegen anderen kan zijn.
“Simone, ga je kamer opruimen!”
“Jahaa..”
“Simone, ik zeg het maar één keer.”
“Ik zeg toch ja…”
Ironie is een wapen en een schild. Ironie brengt een boodschap en zendt tegelijkertijd uit dat je die boodschap niet serieus moet nemen. Elke kritiek wordt daarmee ontwapend. Ironie is een zelfbeschermende vorm van communicatie, het is een gesloten vorm van openheid, hiding in plain sight.
Recent is ironie, als een risicomijdend, tot niets verplichtend ethos onder vuur komen liggen. De slogan van het ironische leven, You Only Live Once is ontmaskerd als een lege kreet die engagement en echte passie in de weg staat.
Documentairemaker Botte Jellema stelde het aan de orde in een radiodocu “YOLO – de zelfbewuste leegte”, die ook in andere media aandacht kreeg.
In NRC Next nam Francisca Wals het op voor de ironicus. Volgens haar is ironie gewoon noodzakelijk, als bescherming tegen “oprechtheid als pose, engagement van het soort dat moet worden gezien”. Het alternatief is narcisme of fanatisme.
Hebben de millenials daarme een punt?
Is ironie niet een uitstekend antwoord op onze tijd (en plaats) van teveel welvaart, teveel geschiedenis en teveel keuzes? Is het niet beter dan nihilisme?
Natuurlijk, ironie kan in sommige situaties een passend antwoord zijn. En het klopt, voor ‘onoprechte oprechtheid’ moet worden gewaakt. Het valt echter moeilijk te zien hoe de ‘oprechte onoprechtheid’ van ironie hiertegen een wapen kan zijn. En hoe de lifestyle van de oprechtheid door de lifestyle van de ironie kan worden bestreden.
Ironie betekent weliswaar distantie, maar het is niet een tot nadenken stemmende distantie. Ironie betekent, als geveinsde onwetendheid, het nadenken en het weten overbodig verklaren. Ironie is, als ontkenning van alle waarden, zelf een vorm van nihilisme – en kan dus ook nooit, zoals Francisca Wals meent, een verdediging tegen nihilisme zijn.
Ironische mensen nemen afstand tot de wereld door alles waar we in geloven in twijfel te trekken – behalve dit in twijfel trekken zelf. Door alles te ontkennen – behalve dit ontkennen zelf.
Omdat ironie primair een verdediging van het ego is, gaat het niet ver genoeg in het analyseren van dat ego zelf. Ironie is uiteindelijk altijd een manier om jezelf te beschermen. Daarbij neemt het ironische ego onvoldoende afstand van zichzelf. Het durft zichzelf niet op het spel te zetten, je zou ook kunnen zeggen: het neemt zichzelf te serieus.
Ja, er bestaat wel zoiets als zelf-ironie: maar die is altijd oppervlakkig en blijkt uiteindelijk meestal een middel om een diepere wond te voorkomen. Het is jezelf een klapje geven om te voorkomen dat het leven je in je maag stompt.
Ironie werkt uiteindelijk niet omdat ze in-authentiek is, net zo in-authentiek als veel narcistisch engagement.
Is er een alternatief? Jazeker. Het alternatief is authentiek leuk zijn. Het alternatief is lachen met, niet tegen anderen. Het alternatief is lachen om de wereld en om jezelf.
Het alternatief is humor.
Humor is diep. Het stelt alles ter discussie, alles. De feiten van de wereld, de wetten der logica, de emoties van het eigen ik. Humor lacht om pijn en om vreugde, om rijkdom en armoede, om tegenspraken en paradoxen. Om leven en dood.
Ironie weet alleen maar dat het leven geen zin heeft en weet zichzelf daarbij geen houding te geven. Humor weet dat het leven on-zinnig is, en lacht erom. De ironicus neemt afstand tot de wereld en maakt daarom geen keuzes. De humorist maakt wel keuzes, maar neemt daar vervolgens afstand van.
Het is ruim vijfhonderd jaar geleden dat Erasmus zijn onsterfelijke Lof der Zotheid schreef. Veel mensen menen dat dit een ironisch of satirisch werk is, vol met spot over zestiende-eeuwse misstanden. Zeker, die laag zit er ook in, maar het is niet de essentie van het boek.
Uiteindelijk is de Lof precies wat het zegt te zijn: een lofzang op wat ik hier als ‘humor’ beschrijf en wat Erasmus ‘zotheid’ noemt: de dwaasheid als wijsheid en de wijsheid als dwaasheid. Dwaasheid als levenselixir, als plezier, als specerij, als band tussen mensen. De Lof gaat over de heilzame dwaasheid, die eigenlijk wijsheid is, en de gewaande wijsheid, die louter dwaasheid is. Had hij in deze ironische tijd geleefd, dan zou Erasmus ongetwijfeld ook de dwaasheid van de geveinsde onwetendheid aan de kaak hebben gesteld. Want ook deze is louter dwaasheid.
Echte humor kan om alles lachen – maar niet om nog meer haat of verachting in de wereld te brengen. Echte humor brengt vreugde, mildheid, een beetje verlichting van de pijn.
Dit soort lachen vormt de echte bescherming in de moderne wereld. Het vrijwaart ons van het respect voor elke dictator – of dat nu een ayatollah is of de ‘goede’ smaak van onze omgeving. Maar het bevrijdt ons ook van de dictatuur van het ik, dat eist dat je onvoorwaardelijk in jezelf gelooft.
Echte humor vervreemdt ons niet van de wereld, het geeft ons het gevoel dat de wereld – ondanks alles – ons thuis is. Dat is de clou van elke geslaagde grap. Wanneer we lachen, bevestigen we dat de wereld tegelijk vreemd is en vertrouwd, tegelijk bekend en onbekend. Wie lacht zegt daarmee: hier houden mijn verklaringen op, hier weet ik het ook niet meer – maar ik kan leven met dit niet-weten, ik vindt dit niet-weten eerder amusant dan beangstigend.
Wie lacht is geen nihilist.