Veertien maanden geleden, toen we de uitvaart van papa voorbereidden, waren we voorbeelden van bidprentjes aan het zoeken, om ons te laten inspireren. Mama had een schoenendoos vol. Op één van de kaartjes, ik geloof van een oud-collega van de gemeente Venray, stond iets als “hij was lastig voor hemzelf en voor anderen”.
Ik zei toen: “kijk, dan hebben we alvast een tekst voor jouw bidprentje.” De anderen moesten daar wel om lachen, ze vonden het wel een geslaagd grapje. Mama had het volgens mij niet helemaal goed gehoord, want ze reageerde niet. Maar ze vond in elk geval dat een dergelijke tekst niet gepast was: “Zoiets hoef je toch niet op een bidprentje te zetten.”
Als ze het wél gehoord had, had ze er waarschijnlijk wel om gelachen, want ze kon ietwat spottende humor, ook als die ten koste van haar ging, best waarderen. Tegelijkertijd was het voor haar ook heel belangrijk dat iets gepast was, dat iets gebeurde ‘zoals het hoort’.
Mensen hebben verschillende manieren om met elkaar om te gaan. De eerste is die van rechten en plichten. Centraal staat hierbij wat je bent .
Je hebt recht op bepaalde dingen, omdat je een mens bent. Of een volwassene. Of de burger van een bepaald land. Of een moeder. Omdat je een bepaalde rol vervult, mag je bepaalde dingen van anderen verwachten.
En dezelfde status brengt ook plichten met zich mee: een moeder, een volwassene, een burger dient zich op een bepaalde manier te gedragen. Anderen mogen bepaalde dingen van jou verwachten.
Een tweede manier van met elkaar omgaan is die van wederkerigheid: ik doe iets voor jou, dus doe jij iets voor mij. En andersom. Ik geef jou een cadeautje als je jarig bent, en jij aan mij, als ik jarig ben. Ik nodig jou uit voor een visite, jij nodigt mij uit voor een tegenbezoek.
In deze twee werelden, van rechten en plichten en van wederkerigheid, voelde mama zich thuis. Ze wist wat ze moest doen en ze beantwoordde altijd aan de verwachtingen. Sterker nog, ze deed dat met grote charme en elegantie.
Maar er is ook een derde dimensie in de omgang tussen mensen, en daar voelde ze zich niet helemaal thuis. Dat is de sfeer van het spontane geven en krijgen, van het niet noodzakelijke, maar volledig vrijwillige offer.
Dat is de wereld gezien als geschenk.
Ik denk niet dat mama haar hele leven blind is geweest voor deze sfeer. Immers, ze is verliefd geworden op papa en met hem getrouwd – waarbij beiden zich aan elkaar gaven. En ze heeft Pieternel en mij gekregen, en de meeste mensen zien nieuw leven, bij de geboorte, als een geschenk.
Maar door de jaren heen is ze volgens mij het gevoel kwijt geraakt dat leven, dat bestaan, iets is dat alleen maar als een geschenk kan worden begrepen. Allengs is ze meer in een kramp van rechten en plichten en van wederkerigheid geraakt – van ‘hoe hoort het’ of ‘hoe kun je deze dienst met een wederdienst terugbetalen’.
Daarom was iets als dankbaarheid voor haar ook heel moeilijk om te tonen – waar iemand een verplichting nakomt, of een schuld inlost, is er geen sprake van een geschenk en is dankbaarheid niet aan de orde.
En daarom gaf ze, denk ik, ook nooit complimenten. In haar ogen was het vanzelfsprekend dat je jezelf volledig inzette en iets goed deed – dat was immers je plicht, als dochter, als ambtenaar, als moeder. Als mens. Een extraatje als een ‘goed gedaan!’ was dan per definitie niet nodig.
Met geld was ze daarentegen weer heel erg gul – voor familie, dan. Je kon geen weekendje weggaan of ze gaf een paar tientjes mee ‘om lekker van te gaan eten’. En Tycho is z’n hele leven overladen met cadeautjes – van geld voor Pokemon-kaartjes tot een rol koekjes voor in de trein, toen hij al in Leiden woonde.
Zelf zag ze dit beslist niet als gulheid – in haar ogen was hun geld eigenlijk altijd van de volgende generaties. Zij en papa en beheerden het alleen maar.
Zelf ontving ze helemaal niet graag cadeautjes en het allerergste vond ze het als ze een schuld bij je had, al ging het maar om een paar euro voor boodschappen. Je kon haar echt kwaad maken door te suggereren dat ze die schuld maar moest vergeten.
Mama was heel erg bang om dood te gaan, en ik denk dat dit er misschien ook ermee te maken had dat ze het leven als een recht zag, en niet als geschenk dat je weer door dient te geven. Het was eerder iets om als je bezit te zien en er uit alle macht aan vast te houden.
Dat vasthouden van het leven werd vervolgens één grote strijd – die ze vanzelfsprekend moest verliezen.
Natuurlijk is het voor ons, van een andere generatie, moeilijk om die angst en die strijd op waarde te schatten. Wij zijn de hoge officieren die veilig achter het front zitten, ver van het strijdgewoel – terwijl een terminale en hoogbejaarde patiënt, zoals mama, zich in de loopgraven bevindt. Zij wist dat ze binnenkort over de rand zou moeten klimmen en niemandsland zou moeten betreden.
Wij kunnen niet precies invoelen hoe dat is, en hoe het je instelling vormt. Of vervormt.
En toch. Als we eerlijk zijn dan moeten we zeggen dat mama het op een bepaalde manier bij het verkeerde eind had, dat ze blind was voor iets essentieels en dat dit, vooral voor haarzelf, een groot gemis was..
Dat het leven een geschenk is, dat iedereen doorgeeft aan elkaar, is namelijk iets wat niet valt te loochenen. Het is de reden dat wij hier bij elkaar zijn.
Ik heb me in het verleden wel eens afgevraagd waarom bij een dodenherdenking alle gesneuvelde soldaten worden geëerd, en niet alleen de helden, of in elk geval degenen die zich vrijwillig gemeld hebben. Wat is er ‘eerbaar’ aan als je wordt opgeroepen voor dienstplicht en dan door een granaat wordt getroffen terwijl je naar het front marcheert?
Gaandeweg besefte ik echter dat we door zo’n herdenking met terugwerkende kracht van een dergelijke dood een vrijwillig offer maken, een geschenk. We zeggen tegen elke gesneuvelde: bedankt voor jouw leven, bedankt dat je dat leven geleefd hebt – en het daardoor aan anderen hebt doorgegeven.
En hetzelfde doen we bij een uitvaart. Ongeacht hoe een leven is verlopen: bij een herdenking herschrijven we het met terugwerkende kracht als één groot offer, als één groot geschenk aan ons. We verwijderen alle ‘nemen’ eruit en beschouwen het alleen nog maar als ‘geven’.
En we zijn dankbaar.
Dus dat is wat we vandaag ook voor mama doen, voor Antje. We zeggen dankjewel. Dankjewel mama, oma, tante, vriendin, buurvrouw, collega. Dankjewel. Dankjewel voor het leven dat je geleefd hebt en daardoor aan ons hebt doorgegeven.
Dankjewel voor alles.
(Deze rede werd uitgesproken bij de uitvaart van mijn modder op 9 maart 2016.)