30. Als produceren sloven wordt

Posted on 27 nov 2014 in Blog, Featured, Uncategorized

30. Als produceren sloven wordt

De vorige week besprak ik hoe in onze maatschappij menselijk scheppen (dingen maken of diensten leveren) is gereduceerd tot productiviteit, een bezigheid die alleen kwantitatief wordt gemeten en draait om schaarste en macht.

Die gereduceerde vorm van creëren correspondeert met wat Hannah Arendt ‘arbeiden’ heeft genoemd. Zij onderscheidt deze activiteit van ‘werken’ en ‘handelen’, een verwarrende terminologie die ik liever vervang door sloven, maken en interactie.

Sloven is arbeid die gebeurt in een oneindige kringloop van werken en rusten, werken en rusten, met geen oog voor iets anders dan de dag van vandaag. Het is produceren en consumeren zonder een gedachte voor morgen of een herinnering aan gisteren. Het is een activiteit die geen planning vraagt, alleen doorzettingsvermogen. Geen creativiteit, alleen kracht. Geen vindingrijkheid, alleen verzamelwoede.

In sloven komen de behoeftes van onze lichamen – en onze aangeboren, menselijke-soort-eigen-schappen naar voren. We zijn dan een wezen dat zijn eigen lichamelijke ritme volgt, dat wil dus zeggen: het ritme van de natuur, van het samenspel van zon en aarde. We voelen dat ritme door onze ervaring van licht en donker, warm en koud. Wakker en moe. Na gedane arbeid is het zoet rusten, luidt het gezegde. Dat gaat over sloven.
Sloven heeft zijn eigen vervulling, zijn eigen geluk. In al het harde werk van tuinieren bijvoorbeeld – het schoffelen en graven, het mesten en harken – schuilt ook veel voldoening, de voldoening om mee te draaien in de kringloop van de natuur. Zwoegend en rustend, producerend en consumerend. Er is de voldoening van het gebruik van spieren en energie. Er is de voldoening van ‘lekker moe zijn’, iets wat de meeste mensen tegenwoordig slechts ervaren na een paar uur sporten of een dagje klussen.
Waar de sloof rechtstreeks met de natuur werkt is de voldoening het grootst en de troost van dit werk maximaal. Helemaal als er met dieren gewerkt wordt, wezens die geen klok kijken, geen deadlines hanteren en niet met ons wedijveren.

Sloven heeft ook een keerzijde, die we het duidelijkst zien in het werk van de slaaf, de gevangene of – iets dichter bij huis – de loonslaaf.
De mens als pakezel, betaald of niet, is niet iets waar je vrolijk van wordt. Katoen plukken in de felle stralen van de zon of kolen houwen in het schemerduister van een mijnlamp. Kleren naaien in een overvol atelier of spoorbielzen leggen in een lege prairie. Bakstenen maken voor de farao of ijzer smelten voor de staalmagnaat. Het is werk dat uitwringt, uitdroogt en uitput. En het maakt mensen kapot als de inspanning niet op tijd door ontspanning, de productie niet op tijd door consumptie wordt gevolgd. Wanneer de mens niet als duurzaam productiemiddel, maar als vervangbare grondstof wordt beschouwd. Of als radertje in een machine. Als inwisselbaar.
Dergelijk werk maakt een mens moe – en moedeloos. Het maakt van een mens een half-mens.

Die moedeloosheid heeft drie oorzaken.
De eerste is de uitputting die gepaard gaat met roofbouw op het menselijke lichaam. Wanneer je te weinig rust, eet en drinkt, teert het lichaam in op zijn reserves. De kringloop van productie en consumptie wordt een steeds nauwere spiraal, die tenslotte in het niets eindigt – in ziekte en in dood. Een dergelijk ‘zich dood werken’ zag je in de nazi concentratiekampen of de sovjet goelag.
De tweede oorzaak – typerend voor onze moderne maatschappij – is de vervreemding die gepaard gaat met onteigening van het werk, het niet meer zelf beschikken over de eigen kracht en de eigen kennis. Je mag niet meer zelf weten wat je met jouw energie en kwaliteiten doet – of je appels gaat plukken of een mand gaat weven. Je moet doen wat je wordt opgedragen. Bovendien is datgene wat je produceert ook niet meer van jou. Je mag het naar boven gehaalde water niet meer zelf opdrinken, de geslachte kip niet meer zelf opeten, het gebouwde huis niet meer zelf bewonen, de genaaide jurk niet meer zelf dragen. Alles is van een ander, van een baas – die wat jij gemaakt hebt zelf gebruikt of verder verkoopt. In ruil daarvoor krijg je natuurlijk iets: als je een slaaf bent, onderdak en eten, voldoende om morgen weer te werken; als je een werknemer bent, loon om dat onderdak en eten zelf te kopen. Om morgen weer fit te zijn, fit om weer een dag werk te komen leveren. Want dat produceer je eigenlijk, als je slooft voor een ander: je produceert arbeid. En in dat proces verlies je meestal net datgene wat sloven fijn of in elk geval dragelijk maakt: het volgen van het eigen ritme en het stillen van de eigen behoeften.
De tijd is ook niet meer van jezelf, als je voor een ander werkt. Je mag niet meer rusten wanneer je moe wordt, niet meer praten als je daar zin in hebt. Als je aan een lopende band staat, mag je niet langzamer werken dan nodig is, maar ook niet sneller. Je schept geen tijd meer door wat je doet, maar je vult tijd die al vooraf aan je gegeven wordt. En die tijd wordt niet gemeten in de klokslagen van de natuur – het fluiten van vogels, het opkomen van het tij, het ondergaan van de zon, het korter worden van schaduwen, het gaan liggen van de wind, het dichtgaan van bloemen, het uitvliegen van vleermuizen en de duizend andere manieren waarop we de tijd voorbij voelen gaan – maar alleen nog in het tik, tik, tik van een prikklok waarvoor het eerste uur van de arbeidsdag niet anders is dan het laatste, die geen ruimte biedt voor een plotselinge spurt van energie of het aarzelende stoppen van de siësta. Sterker nog: niet alleen de uren glijden ongemerkt, eender, onveranderlijk voorbij, alsof ze eeuwig zijn (en dat lijken ze ook te duren); zelfs de dagen zijn hetzelfde en de seizoenen zijn uitgeschakeld. Niet alleen is het door arbo-bepaalde kunstlichtsterkte altijd midden op de dag, het is door klimaatbeheersing ook altijd lente, niet te warm, niet te koud, maar precies goed – behalve wanneer het niet goed is en je hartje zomer met een trui naast de razende airconditioning zit, of midden in de winter in een shirtje naast de loeiende verwarming.

Sloofwerk valt niet op, het leidt niet tot erkenning, je kunt er niet in uitblinken. Natuurlijk zijn er betere en slechtere slovers. Meestal hebben de betere slovers meer ervaring. Sloven moet je leren, maar als dat eenmaal gebeurd is, valt er weinig meer te ontwikkelen. Je kunt ook zeggen: er zijn geen meesterslovers.

Of sloven tot geluk of tot uitputting leidt, tot bevrediging of tot frustratie, hangt af van de omgeving waarin het plaatsvindt. Zoals boven betoogd, is sloven goed wanneer het gebeurt volgens de eigen behoeften en ritmen van de slover. Het is slecht wanneer het in een setting gebeurt waar alles is voorgeschreven en niks in het sloven van of voor de slover zelf is. Dan is de slover zelf namelijk ook niet meer in het werk aanwezig – of maar voor een heel klein gedeelte, het gedeelte wat nodig is om het routineuze werk in gang te houden. De rest van de slover denkt aan het weekend. Aan de pauze. Tot de pauze is aangebroken en er weer even echt geleefd kan worden, eventjes dan, want daarna gaat de schoolbel weer, de fabriekssirene, de bel van de winkeldeur – of het eigenlijk innerlijke alarm (dat klinkt nog het meest schel). En verder gaat de slover, in de bureaucratische machine van de fabriek of de machinale bureaucratie van het kantoor. Tot de volgende pauze, of de avond, de vrije avond die in het Duits niet voor niet Feierabend heet, feestavond. Dan kan het leven weer even gevierd worden, tenzij de slover te moe is van een dag spanningsloze inspanning, en alleen nog maar kan ontspannen door een paar uur zappend op de bank te hangen. Wat eigenlijk ook alleen maar een vorm van sloven is.

Dit is de dagelijkse werkelijkheid voor de meesten van ons en de reden waarom weinig mensen blij worden van hun werk. We zijn onszelf niet, we maken niks waar we achteraf trots op kunnen zijn en we krijgen geen erkenning (anders dan in de vorm van loon, of van een nep-prijs als ‘werknemer van de maand’). We sloven alleen maar. En dit sloven is ook geen combinatie van produceren en consumeren, afwisselend en in balans. Het is een heel klein beetje produceren en heel veel consumeren. En vaak is het alleen maar consumeren.

De voornaamste reden om dergelijk werk nog door mensen te laten doen, is dat je een afzetmarkt voor je producten nodig hebt. Daarom reduceerde Henry Ford zijn werknemers eerst tot lopende band-arbeiders om vervolgens hun loon te verhogen.
Een maatschappij heeft echter twee andere opties.
De ene optie is degene die nu verkend wordt: sloven laten doen door robots. Je kunt dan het bespaarde geld uitkeren in de vorm van een basisloon, zodat de door robots geleverde diensten en producten ook door iemand gekocht kunnen worden.
De andere mogelijkheid is dat je sloven weer bevredigender maakt, belangrijker, zinvoller. De maatschappij zou kunnen erkennen dat sloven een onmisbare menselijke dimensie is, die waardering en beloning verdient. Dat sloven, zelfs op het laagste niveau, nooit helemaal vervangen kan worden door mechanische arbeid. En dat je dit ook niet moet willen.

Hoe dit mogelijk te maken? Daarover volgende week!