78. Facebook is Nafsbook

Posted on 28 nov 2015 in Blog, Featured, Uncategorized

78. Facebook is Nafsbook

De vorige keer besprak ik het het soefi-concept van nafs, de lagere hartstochten. Nafs zijn zaken die wij in onze westerse traditie als ondeugden identificeren: dingen als huichelachtigheid, vraatzucht of ijdelheid. Ze belemmeren een juiste werking van het ‘hart’, waarin ons bewustzijn zetelt – en moeten overwonnen worden, wil de ziel ooit één kunnen worden met God.

Nafs, betoogde ik de vorige keer, zeggen (zoals alle emoties) wat over de wereld. Wie een hartstocht voelt, gelooft

– dat iets het geval is;
– dat dit zich buiten zijn of haar controle bevindt;
– dat dit belangrijk is voor haar of zijn leven en doelen.

Omdat nafs aan overtuigingen zijn gekoppeld, veranderen nafs mee wanneer onze overtuigingen veranderen.
Zo kunnen we bijvoorbeeld denken dat iemand tegen Gods regels verstoot en daar kwaad om worden; maar wanneer we niet meer in God geloven, valt de grond onder die woede weg.
We kunnen ook denken dat een bepaalde ramp (honger, oorlog, droogte) zich aan onze controle onttrekt en zo een reden is voor angst, verdriet, of woede (misschien wel jegens God). Maar als we ervan overtuigd raken dat deze zaken door ons beïnvloed kunnen worden, veranderen ook onze emoties. Als ik weet dat ik iets aan droogte kan doen, bijvoorbeeld door klimaatverandering te voorkomen, zal ik er niet meer zo bang voor zijn.
Ik kan, tenslotte, ook besluiten dat bepaalde zaken niet echt belangrijk zijn voor mijn leven, mijn bloei, (mijn eudaimonia, zou Aristoteles zeggen). Zo kan ik bijvoorbeeld ongelukkig zijn als een relatie voorbij is: zonder de geliefde lijkt mijn leven niet meer de moeite waard – en dus ben ik diep bedroefd. Maar na een tijdje blijk ik toch weer van bepaalde zaken te kunnen genieten: een gesprek met een vriend, een mooi concert, een zonnige dag. En ik besluit, impliciet of expliciet, dat het leven toch niet zo kwaad is. Dit heeft ook gevolgen voor mijn verdriet: ik rouw niet langer om de verloren liefde, of in elk geval niet meer zo sterk.

Omdat onze overtuigingen veranderen, veranderen onze nafs. Vraatzucht of sexverslaving worden in onze samenleving als afkeurenswaardig beschouwd, maar dat geldt niet voor de behoefte aan eten of sex op zich. We beoefenen daarom ook geen ascetisme meer om deze behoeftes te overwinnen en af te laten sterven – wat talloze religieuzen in talloze tradities wel geprobeerd hebben.
Elke tijd heeft dus zijn eigen nafs. Wat zijn de nafs van onze tijd?

Nafs als onecht zelf
Voor een antwoord op deze vraag wil ik een andere en verwante betekenis van nafs onderzoeken: niet die van lagere hartstochten, maar van het zelf dat door deze hartstochten gestuurd wordt.
Soefi’s praten namelijk ook op de volgende wijze over de nafs: als over een ‘vals’ zelf dat zichzelf ‘verdedigt’ tegen een transformatie door het geloof; een ‘hartstochtelijk’ zelf dat probeert hart (het ‘ontvangende’ en ‘bewuste’ deel van onze persoonlijkheid) en geest (het ‘non-individuele’, ‘geïnspireerde’ en ‘goddelijke’ deel van onze persoonlijkheid) te overstemmen.
Dit zelf is het zelf als ego en persona, als datgene wat wij zien als we naar onszelf kijken – en wat anderen zien. In de woorden van de Amerikaanse theoloog James P. Carse:

De nafs is een ietwat gecompliceerder concept dan dat van het ego, en refereert aan alles in ons dat een object is geworden, voor anderen of voor onszelf. Het is ons zichtbare zelf, het tastbare, , openbare aspect van onze persoonlijkheid. Het is wat we zien als we naar onszelf kijken, het is wat we aan anderen tonen om door hen gezien te worden. Het is wat in de weg staat van eenheid met anderen, met onszelf, met het Goddelijke. De nafs in elk van ons heeft een eigen leven, logisch, machtig, werkelijk.

‘Wat we aan anderen tonen’ – dat is de definitie van nafs die volgens mij het duidelijkst toont wat moderne ‘lagere’ hartstochten zijn. Net als altijd zijn het behoeftes, motivaties, emoties die een beter, rijker, gelukkiger leven lijken te bevorderen, maar eigenlijk in de weg zitten.

Een eeuwige nafs: het zelf dat naar macht streeft. Ook zo’n blijvertje: het zelf dat rijk wil zijn.
Een moderne nafs: ons openbare zelf op sociale media. Het ‘merk Ik’.

Nafsbook
In één van zijn laatste interviews (Trouw, 31 oktober) noemde zanger Armand Facebook ‘Vleesboek’. En hij legde uit waarom hij er na een tijdje mee was gestopt:

Ik dacht dat mensen geïnteresseerd zouden zijn in de oorsprong van mijn liedjes, maar het is een en al exhibitionisme en oneerlijkheid. Op Vleesboek doet iedereen zich anders voor, ze laten alleen de buitenkant zien.

Geen nieuwe kritiek, maar zeker eentje die nog hout snijdt. Want wat tonen mensen van zichzelf op Facebook? Proberen ze echt contact te maken, van ‘hart tot hart’? Zijn ze werkelijk elkaars ‘vriend’?

Een willekeurige blik op een willekeurige Facebook-pagina toont een hoop ondeugden:

1. Opschepperij, al is die vaak verstopt (“Bolivia – een prachtig land. Ik kan het iedereen aanraden!”)
2. Vage, mysterieuze berichten (“wordt spannend vandaag…”)
3. Irrelevante berichten (“Onderweg naar huis, na weer een dag werken…”)
4. Publiek maken van privé-zaken, hoewel die voor buitenstaanders niet interessant zijn (“Genoten van de film met Paul!”)
5. Ongelofelijk clichématige opinies – bijvoorbeeld na Parijse aanslagen (“Het komt nu wel heel dichtbij! What’s wrong with the world?”)
6. Het out of the blue aanhalen van goeroes en helden (“Waar liefde is, is leven – Mahatma Gandhi”).

Een gemiddeld Facebook-bericht is geen uitnodiging tot een gesprek, maar tot een bepaalde reactie. Instemming. Bewondering. Jaloezie. Het is een schreeuw om aandacht of een poging om jaloezie op te wekken, of beide. Het is het uitdragen van de boodschap: mijn leven is interessant, al mijn gedachten en activiteiten zullen anderen boeien.
Het is het tonen van jezelf als beeld, als merk. Als nafs.

Het gemeenschappelijke aan alle ergerlijke en ondeugdelijke ‘posts’ is dat ze niet gericht zijn op het publiek. Als lezer besef je dat het de auteur niet interesseert wat jij ervan vindt, maar dat je zijn ervaring of mening dient te spiegelen door een ‘like’ of een kort, bevestigend commentaar.
De essentie van Facebook is niet communicatie en verbinding, zoals het netwerk ons voorhoudt, maar projectie en marketing.

Een nieuw ascetisme
Uit de ondeugden van Facebook blijken, indirect, de doelen van de gebruikers.
Opscheppen, irrelevante informatie delen, mysterieus willen zijn, beroemde of clichématige uitspraken delen: dit heeft allemaal het doel om iemands status te verhogen. En dat wijst weer op het feit dat we in een maatschappij leven die wordt gedreven door Statusangst (Alain de Botton).

Een andere keer zal ik onderzoeken hoe we die angstgedreven maatschappij zijn geworden. Nu wil ik eindigen met de vraag: wat kunnen we aan die status-nafs doen?
Voor het antwoord wil ik opnieuw bij de soefi’s te rade gaan, omdat zij al eeuwen met deze problemen hebben geworsteld en er eigen remedies voor hebben gevonden.

Een vroege stroming in het soefisme was de zogenaamde Malâmatiyya-beweging:

Het belangrijkste beginsel is dat alle uiterlijke vertoon van vroomheid, inclusief goede daden, als huichelachtig verworpen moet worden. De malâmatis gingen hierin heel ver en zelfs het tonen van vroomheid werd als ongeloof of ‘polytheïsme’ (shirk) beschouwd. (Ashgar Seyed-Gohrab, Soefisme, een levende traditie)

Malâmatis legden alle gedrag onder een vergrootglas en onderzochten of er mogelijk enige ijdelheid of eigendunk uit sprak. Zij wilden niet dat iemand met instemming, laat staan bewondering naar een goede daad zou kijken: dat zou de daad van elke waarde beroven.
Deze instelling kan wel gelden als het absolute tegendeel van wat wij op Facebook en andere sociale media doen. Wij zijn niet wantrouwend jegens bevestiging – we vragen er juist om. En we zien de loftuitingen van anderen ook niet als een belemmering om ons levensdoel te verwezenlijken, maar vaak als doel van dat leven zelf.

Wil ik dat wij malâmatis worden? Nee. Zoals ik al eerder heb gezegd, hangen de ascetische gewoonten van de soefi’s samen met wat zij als nafs zien. En wat ze als nafs zien, hangt weer samen met wat ze als hun levensdoel zien – de eenwording met God, die door de nafs wordt verhinderd.
Ons levensdoel is niet meer zo absoluut en daarom hoeft ons ascetisme dat ook niet meer te zijn. We hoeven niet van elke uiting af te zien, we hoeven onszelf niet te verbergen in de angst dat eigendunk ons van God afhoudt. Maar een gematigde vorm van Malâmatiyya zou ons geen kwaad doen.

Veel van ons gedrag, met name op sociale media, wordt geïnspireerd door status-angst en door een soort van narcisme. Het zou goed zijn als we dat narcisme zouden dempen door ons bij elke ‘post’ in elk geval de volgende vragen te stellen:

Publiceer ik dit bericht of deze foto in een oprechte poging om anderen een plezier te doen? Zou dit anderen (dan mijn naasten) interesseren? Zeg ik iets nieuws, iets relevants? Pronk ik met andermans veren? Probeer ik anderen jaloers te maken? Tracht ik bewondering te wekken?
Als je één of meer van van deze vragen met ja moet beantwoorden, kun je jezelf misschien afvragen of je niet beter van je post kunt afzien.
Niet omdat elke kleine opschepperij een doodzonde is, maar omdat je door de opzet van Facebook al gauw tot honderden, zoniet duizenden ‘valse’ uitingen per jaar komt. En dat tikt toch aan.