Wat je ook van dance kunt zeggen – of het goede muziek is of niet, moreel schadelijk of niet, kenmerken van een drug heeft of niet – iedereen zal het er over eens zijn dat het muziek voor jonge mensen is.
Daarmee staat dance in een vrij korte traditie van populaire muziek die zich vooral op de jeugd richt.
Deze traditie van popmuziek voor jongeren begon met de big bands en crooners in de Verenigde Staten in de jaren dertig en veertig. Mensen als Glenn Miller, Benny Goodman, Bing Crosby en Frank Sinatra spraken ook wel ouderen aan, maar hun grote populariteit, hun sterrendom, was gebaseerd op hun aantrekkingskracht op tieners en twintigers.
Na de oorlog ontstond vervolgens de rhythm en blues, als uitdrukking van de zwarte (tegen)cultuur in de VS, en daarna het bastaardkind van blanke country en zwarte r&b: rock and roll – gericht op de blanke baby boomers.
Intussen was er een ook kloof ontstaan tussen volwassen en jeugdige populaire smaak: ouderen vonden Elvis Presley, Little Richard en Jerry Lee Lewis smakeloos, jongeren vonden hen opwindend.
Dat er ruimte was voor een aparte jongerensmaak was het gevolg van verschillende factoren. Allereerst kwamen er na de oorlog, door de baby boom, relatief meer jonge mensen, waardoor hun oordeel meer gewicht in de schaal wierp. Verder had de nieuwe generatie door de stijgende welvaart voor het eerst ook economische macht – anders dan hun ouders, tijdens crisisjaren en oorlog, hadden ze geld om hun smaak in aankopen om te zetten. En verder waren er belangrijke technologische ontwikkelingen: de doorbraak van tv schiep een gedeeld generationeel bewustzijn en draagbare transistorradio’s zorgden ervoor dat je niet meer met je ouders naar de familieradio hoefde te luisteren. Weg met de familie Doorsnee, leve Radio Caroline!
Rock and roll bood een nieuwe generatie van westerse jongeren de middelen om zich tegen hun ouders af te zetten. Het was, in de woorden van historicus Hans Lighart, een collectief overgangsobject waaraan adolescenten zich tijdens hun lange schooltijd, hun niemandsland tussen kindertijd en volwassenheid, konden vastklampen.
Zoals ondermeer door Paul Goodman is beschreven, wordt volwassenheid sinds de oorlog steeds langer uitgesteld. Gedeeltelijk uit een zekere luxe: wij kunnen het ons veroorloven jongeren heel lang te scholen en pas ver na hun twintigste jaar tot de beroepsbevolking toe te laten. Gedeeltelijk echter ook uit armoede: wij hebben weinig zinvol, verantwoordelijk, volwassen werk, zodat jongeren beter aan hun jeugd en hun opleiding kunnen vasthouden dan zich in saaie en/of zinloze arbeid storten.
Rock and roll drukte vanaf haar geboorte teleurstelling uit over volwassen zijn in onze maatschappij – en een weerzin om van die toestand deel uit te maken.
In de jaren vijftig luidde dit gevoel de geboorte van een tegencultuur in, die uit meer bestond dan opzwepende muziek, lange haren of seksueel getinte dansen. De cultuur van de jaren zestig richtte ronduit zich tegen het proces van civilisatie, zoals dat sinds de late middeleeuwen de westerse zeden had veranderd.
Norbert Elias heeft geanalyseerd hoe dit proces, dat het geweld in onze samenleving verregaand reduceerde, op drie pijlers leunde: een sterke staat met een geweldsmonopolie, een verknoping door economische banden en een psychologische verandering richting grotere zelfbeheersing en onderlinge afhankelijkheid.
Pijler 1 en 2 bleven tijdens de jaren zestig intact, maar de derde pijler wankelde onder de aanvallen van de tegencultuur, die de beschaving van de elite afdeed als zielloos, conformistisch en materialistisch. Als ‘plastic’. ‘Bourgeois’. ‘Square’.
Een opstand tegen die beschaving werd gelegitimeerd als een klassenstrijd, een revolutie. Misdadigers werden gezien als rebellen en romantische ‘outlaws’. Geweld werd vergoelijkt en werd een programma. “It’s time for fighting in the streets”, zongen de Rolling Stones.
Onder impact van deze culturele houding nam geweld in de jaren zestig en zeventig snel toe, tot het in Europa en de VS niveau’s van de negentiende eeuw had bereikt – een unieke breuk met acht eeuwen van dalende geweldscijfers.
De schuld van rock en roll?
Toen rock and roll, en de bijbehorende tegencultuur, opkwam, waren er mensen die voor de gevolgen waarschuwden. Wij lachen tegenwoordig om die Cassandra’s, zoals deze predikant:
Wij denken dat waarschuwingen als van deze dominee door de tijd zijn achterhaald, maar misdaadcijfers van 1960 tot 1990 maken duidelijk dat hij gewoon gelijk had en dat rock and roll zeker wel een ‘contributing factor’ bij jongeren-misdaad is geweest.
Natuurlijk, zo eenduidig als de pijl volgens rock-critici wijst, van muziek naar misdaad, zo simpel is het allemaal niet. Het is niet zo dat rockmuziek een pure, onbedorven generatie verpestte en tot misdaad dreef. Het is wel zo dat een nieuwe generatie de ethiek van rock and roll adopteerde en uitdroeg. De ethiek van zelfexpressie, spontaniteit en het doorbreken van conventies, inclusief de nuttige beleefdheidsregels van vorige generaties.
In de woorden van Doe Maar: stel je netjes voor, eet zoals het hoort en zeg U.
Daar tegenover zette de nieuwe lichting: ‘je ding doen’ (met je ogen dicht).
Barbaren voor de poort
Elke nieuwe generatie is als een horde barbaren voor de poort van de beschaving. De samenleving staat voor de taak deze horde binnen te halen en tot nuttige leden om te vormen. Daarbij is het handig als de samenleving eigen waarden heeft, die het de barbaren bij kan brengen. Zonder die eigen waarden verwordt het establishment tot het soort autoriteit in het gedicht “Wachten op de barbaren” van Kavafis:
Waar wachten wij op, bijeengekomen op de agora?
Op de barbaren die vandaag komen.
Waarom wordt in de Senaat niets gedaan?
Zitten de senatoren daar zonder wetten te maken?
Omdat de barbaren vandaag zullen komen.
Waarom zouden de senatoren dan nog wetgeven?
Dat zullen de barbaren doen wanneer ze zijn gekomen.
Waarom is onze keizer zo vroeg opgestaan
en zit hij bij de grootste poort der stad
op zijn troon, plechtig, de kroon op ’t hoofd?
Omdat de barbaren vandaag zullen komen.
De keizer wacht om hun aanvoerder te ontvangen.
Houdt zelfs een oorkonde klaar
die hij hem geven wil. Daarop schreef hij
veel titels, erenamen voor hem neer.
In de jaren zestig gedroegen veel autoriteiten zoals de hoogwaardigheidsbekleders bij Kavafis. Niet langer overtuigd van de eigen beschavingsmissie, deden ze afstand van hun macht en probeerden ze de ‘barbaarse’ jeugd te paaien.
En dat doen we eigenlijk nog steeds.
Muziek en vergeten
De Tjechische schrijver Milan Kundera heeft de ethiek van rock and roll eens beschreven als de ethiek van schuldloosheid en vergeten. Hij speculeerde dat de opkomst van rock and roll niet toevallig samenkwam met de afrekening van de zonden van de oude generatie – holocaust, stalinisme, kolonialisme, discriminatie, vernietiging van het milieu. Volgens Kundera is rock and roll echter geen protest tegen deze zaken, maar een poging om schuld en herinnering helemaal af te schaffen. Rock is volgens hem de muziek van de extase, van het moment dat uit de tijd gelicht wordt. Van een moment zonder herinnering, een moment omringd door vergeten.
Het dansen op rockmuziek, “alleen, voor jezelf, gericht op jezelf maar met dezelfde bewegingen als de mensen om je heen” – deze toestand van uniforme egocentriciteit, zoals hij het noemt, is volgens Kundera exemplarisch voor de moderne tijd.
In die tijd, zo stelt hij, neemt de vrijheid van gedachten af, terwijl de vrijheid van de driften toeneemt.
Is het vergezocht om te stellen dat Kundera’s woorden uit 1993 tegenwoordig nog beter opgaan voor dance dan voor rock? En dat de extase van het vergeten, die Kundera in rock hoort, pas in dance zijn hoogtepunt heeft bereikt?
En Kundera heeft nog een ander idee over vergeten, dat we op dance kunnen toepassen: in zijn roman “Traagheid” signaleert hij dat een persoon zich langzamer gaat bewegen als hij zich iets wil herinneren, terwijl hij juist versnelt als hij iets wil vergeten, “als om de afstand te vergroten tussen hem en een ding dat in tijd nog nabij is”.
En hij destilleert hieruit de volgende ‘wet’: hoe trager de beweging, des te intenser de herinnering; hoe sneller de beweging, des te intenser het vergeten.
Toegepast op muziek: wordt dance niet voor een groot deel gekenmerkt door een jacht op snel, sneller, snelst? Speedcore, splittercore, extratone?
https://www.youtube.com/watch?v=SeQ4hKr1IZI
En is dance daarmee niet bij uitstek de muziek van het vergeten?
Muziek en geweld
Moderne popmuziek als rock en dance is, als muziek voor jongeren, een muziek zonder geheugen, zonder herinnering. Steeds wanneer deze muziek een bepaalde mate van traditie lijkt te ontwikkelen, komt er een beweging die wil teruggaan naar de bron en de oorspronkelijke opwinding weer probeert te recreëren. Zo wordt vastgehouden aan het element van extase, tijdloosheid, vergeten.
In de jaren zestig leidde dit tot garagerock, in de jaren zeventig tot punk. En daarna tot ontelbare revivals van (combinaties en afgeleiden van) deze genres.
Wat alle rock- en punkrevivals gemeen hebben is hun karakter van opstand, of eigenlijk weder-opstand, tegen de gevestigde orde. Deze rebellie heeft vaak een aggressief uiterlijk:
No future!
En voor wie denkt dat het hem in de electrische gitaren of schreeuwerige zang zit, hier wat agressie met welluidende zang en synthesizers:
Barbaren aan de poort van Maaskantje…
Natuurlijk is dit een absurde uitvergroting van puberbarbarij op de tonen van hardcore, maar in zijn overdrijving toont het filmpje wel precies de elementen die het beschavingsproces van Elias kenmerken – en hier door de New Kids worden ondermijnd: geweldsmonolopie van de overheid, eerbied voor gezag, netjes eten, discreet omgaan met lichaamsvloeistoffen, respect voor andermans eigendom, ruzies oplossen door overleg, geen seksuele handelingen in gezelschap, je impulsen bedwingen, jezelf als volwassene anders gedragen dan als tiener. (Dat laatste is nog wel het meest kenmerkende van veel jongerencultuur, ook bij rock en dance: dat mensen zich veel jonger gedragen dan hun chronologische leeftijd, soms tien,twintig jaar jonger – en bij uitzonderingsgevallen zoals de Rolling Stones, wel vijftig jaar jonger.)
Jonge mannen, New Kids Turbo, zijn de meest gewelddadige groep in elke samenleving, de groep die door de rest – ouderen, vrouwen – geciviliseerd moet worden.
Is er een samenhang tussen hun hang naar geweld en hun muzikale voorkeur, dus tussen de agressie in punk of gabber en het daadwerkelijke geweld van de groep die deze muziek mooi vindt?
Anthony Burgess zou zeggen van niet. De tieners in zijn “A Clockwork Orange” zijn in Burgess’ pessimistische visie ultra-gewelddadige maar ook stereotiepe pubers, New Kids in kwadraat. Ze roven, branden, plunderen, verkrachten, moorden – uit een soort biologische noodzaak, die hen in willoze destructie van kindertijd naar volwassenheid drijft, als duracel-konijntjes die, eenmaal opgewonden, steeds weer tegen een muur rennen. Wat Burgess’ droogs onderscheidt van de jongens van Maaskantje is hun voorliefde voor klassieke muziek:
Anthony Burgess en Stanley Kubrick suggereren dat voor opperbarbaar Alex klassieke muziek en geweld een twee-eenheid vormen. Dit is, voor zover ik weet, redelijk kritiekloos aangenomen door bewonderaars maar zelfs ook door kritikasters van het boek en de film. In mijn ogen is het echter het minst geloofwaardige onderdeel van het verhaal.
Burgess wil ons laten geloven dat een stukje Mozart beelden oproept van vertrapte, bloedspuitende gezichten . En dat Alex bij de volgende muziek spijt krijgt twee slachtoffers niet harder in elkaar geramd en “in reepjes gescheurd” te hebben:
Waar komt Burgess’ opvallende associatie van geweld en klassieke muziek vandaan?
Waarschijnlijk van een discussie die rondom het schrijven van “Orange” actueel was: over wat het betekende dat in de Duitse concentratiekampen, de consumptie van ‘hoge’ cultuur en het uitroeien van mensen samengingen; dat mensen overdag Joden de gaskamer instuurden en ’s avonds van Shakespeare of Schubert genoten.
Sommige mensen, waaronder Burgess, trokken hieruit de conclusie dat hoge cultuur helemaal geen beschavend effect had, en dat het voor de moraal van mensen niet uitmaakt welke muziek ze luisteren en welke boeken ze lezen. (“A Clockwork Orange” trekt dit nog verder door, door barbarij juist met hoge cultuur te verbinden.)
Deze conclusie, dat Shakespeare en Schubert mensen niet beschaven – Ecce Holocaust – en dat kunst dus op zijn best moreel neutraal is, is sinds vijftig jaar zo’n beetje de communis opinio. Mij lijkt ze erg twijfelachtig, om twee redenen:
1. Ze volgt niet logisch uit de feiten. Als sommige nazi’s ondanks hun voorliefde voor Goethe en Beethoven onmenselijke dingen deden, blijkt daaruit nog niet dat literatuur en muziek geen positieve invloed hebben. Misschien hadden ze zonder die invloed nog ergere dingen gedaan, of zouden meer mensen tot onmenselijke daden zijn gekomen.
2. Het bestaan van een hoge Duitse cultuur wordt verward met het delen van die cultuur door de daders van de Holocaust. Natuurlijk, Hitler was een kunstschilder, Goebbels studeerde literatuur en Heydrich speelde viool. Maar de houding van doorsnee nazi’s tegenover cultuur wordt waarschijnlijk beter weergegeven door het befaamde “Wenn ich Kultur höre… entsichere ich meinen Browning” (vaak toegeschreven aan Göring, maar afkomstig uit speciaal voor Hitler geschreven toneelstuk van opper nazi-dichter Hans Johnst).
Overigens heeft Anthony Burgess het idee van een moreel neutrale, moreel irrelevante kunst, uiteindelijk losgelaten. In het jaar van zijn dood, 1993, schreef hij een artikel waarin hij vertelde een dierbare overtuiging te hebben opgegeven:
Ik bedoel de overtuiging dat de kunsten sacrosant waren…en dat ze nooit ervan beschuldigd konden worden een morele of immorele invloed uit te oefenen, dat ze non-corrupt, non-corrupterend, non-corruptbaar waren. Ik ben hierover vrij recent van menng veranderd.
Samenvattend: volwassen worden en beschaving
Laat me de hoofdpunten van mijn betoog herhalen.
Als elke generatie pubers beschouwd kan worden als een horde barbaren, die binnengehaald en beschaafd dient te worden, dan
– dient bij die beschaving ook kunst en cultuur te worden ingezet;
– dient de gebruikte cultuur herinnering te bevorderen en geweld niet aan te moedigen.
Want er is cultuur die tot herinneren en tot denken aanzet en cultuur die onze driften, inclusief die tot geweld, bevordert. In muzikale termen: klassieke muziek of jazz hebben meer beschavende elementen in zich dan rock en dance.
Let wel: ik zeg niet dat pubers die van hardcore, metal of punk houden, opgroeien tot nazi’s. Maar het is ook geen toeval dat neonazi’s deze muziekgenres omhelzen, in plaats van Bach en Beethoven.
De moraal
Tot slot een oproep, als moraal van dit artikel en in zekere zin van alle vijf artikelen over muziek, die ik in de laatste maand heb geschreven.
Die moraal is niet, zoals sommige lezers misschien zullen denken, dat dance onvolwassen, verslavende, immorele muziek is die moet worden ingeruild voor de Händel en Haydn – om onze jeugd te beschaven.
Voor mijn oproep wil ik verwijzen naar een bestseller uit 1960 van de Amerikaanse cultuurcriticus Paul Goodman. In zijn “Growing Up Absurd” stelde hij een maatschappelijk systeem aan de kaak waarin volwassen worden niet aantrekkelijk meer is en soms helemaal geen optie meer. Waarin jongeren geen zinvol werk meer kunnen vinden, geen gemeenschapsgevoel – en geen geloof dat de wereld kan worden veranderd.
Lees de volgende passages van Goodman en bedenk hoezeer onze samenleving op die van 1960 lijkt (in de basis – we werken nu voor andere goederen dan een koelkast, die vrouwen overigens zelf kunnen betalen):
De ontevreden jongeren die hun grieven onder woorden kunnen brengen….zullen uitleggen dat de goede banen een kwestie van uitverkoop en fraude zijn, dat het ontoelaatbaar is je levensstijl door personeelszaken te laten dicteren, dat een man gek moet zijn om voor een nutteloze koelkast voor z’n vrouw te werken, dat tv, films en de boek-van-de maand-club verachtelijk zijn, dat moderne nieuwsbladen je ziek maken; en ze zullen accuraat het cynisme en de competitiedrang van de jonge professional beschrijven. Ze beschouwen het als redelijk en eervol van deze praktijken hun handen te wassen.
Het huidige systeem legt beslag op alle middelen en alle kapitaal; het koopt zoveel mogelijk intelligentie op en smoort afwijkende stemmen; en claimt dan onweerlegbaar de enig mogelijke samenleving te zijn, omdat geen andere denkbaar is.
In het grote netwerk van organisaties leven mensen niet door zich aan hun werk te wijden, maar door status, rollenspelen, en vaste dienstverbanden, en ze werken om profijt, prestige of stemmen te winnen, ongeacht nut of zelfs schade voor de publieke zaak.
De hele zin van bestuur is het werk gemakkelijk maken, maar hier hebben we de omgekeerde situatie dat de leraar beter bestuurder en geldgever tevreden kan stellen, dan zijn werk doen.
We leven steeds meer in een systeem waarin weinig aandacht wordt geschonken aan het doel, de functie, het programma, de taak, de behoefte; maar enorm veel aandacht aan rol, procedure, prestige en profijt. We krijgen geen huizen of onderwijs, omdat naar die dingen weinig aandacht uitgaat. Natuurlijk is het systeem inefficient; de overhead is hoog; de taak wordt zelden uitgevoerd met liefde, stijl en opwinding, want deze schoonheden komen alleen voort uit het opgaan in echte dingen; soms wordt de taak helemaal niet uitgevoerd; en zij die het meest geschikt zouden zijn, worden cynisch of gelaten.
Is het mogelijk, hoe is het mogelijk, om meer betekenis en eer in werk te hebben? om welvaart goed te besteden? om een hoge levensstandaard te hebben waarvoor we ons niet te hoeven schamen? om rechtvaardigheid te krijgen voor hen die er schaamteloos buiten zijn gehouden? om vrije tijd te gebruiken zonder miljoenen volwassen levens te verspillen?
In Paul Goodmans tijd was volwassen worden voor vele jongeren al geen aantrekkelijke optie meer – reden, waarom ze een tegencultuur creëerden, om zich erin te verschuilen en tegelijk tegen ‘nep’-volwassenheid te protesteren. Dat was de cultuur van rock and roll.
Meer dan vijftig jaar later zijn Goodmans wensen voor een ander maatschappelijk systeem niet uitgekomen. Sterker nog, volwassen worden in een samenleving die om rendement draait, en waar de meeste banen bullshit banen zijn – in Goodmans woorden: een kwestie van uitverkoop en fraude – is onaantrekkelijker dan ooit.
Geen wonder dat in die samenleving mensen een ‘dertigers-dilemma’ hebben, wat minder een vervroegde midlife crisis is dan een verlate puberteit. Geen wonder dat mensen vluchten in muziek die nog extatischer, nog meer de muziek van ‘het uit de tijd gelichte moment’ is dan rockmuziek – dance.
Dance is in mijn ogen een soort opium voor de jeugd, een vervangend middel voor een volwassen invulling van hun leven – een invulling die in de huidige samenleving ook bijna niet mogelijk is.
Dus. Dance is de drank. Dance is de drug. Maar dat jongeren die drug nemen, ligt minder aan hen dan aan de maatschappij die wij aan hen hebben doorgegeven en die nog absurder is dan die van 1960.
Dance is niet het probleem. Dance is een probleem, een van de vele; het is een symptoom van een diepere malaise. Een ziekte die te maken heeft met goede smaak en goede zeden, goede kunst en goede cultuur, maar die niet opgelost zal worden door een beetje Mahler en Mozart.
Daarvoor is een revolutie nodig.