In de afgelopen weken besteedde ik aandacht aan Richard Wagners operacyclus Der Ring des Nibelungen. Het spoor van Wagners muzikale thema’s volgend beschreef ik hoe Natuur, Macht, Heldendom en Liefde zich in vier opera’s ontwikkelen en hoe Wagner daarmee de geschiedenis (en het heden) van de mensheid kenschetst.
Vandaag wil ik de analyse van de Ring afronden met een soort van moraal en betogen dat Wagners verhaal de status van kerst- of nieuwjaarsverhaal verdient – dat de sage van Wotan, Alberich, Brünnhilde en Siegfried het verdient om elke winterzonnewende verteld te worden, in allerlei vormen (opera, oratorium, roman, kinderboek, film, tv-serie) en omgeven met allerlei rituelen. Beter dan het verhaal van het kind in de kribbe, of moderne vervangers als Scrooge en Love Actually, is de Ring geschikt om terug en vooruit te kijken, om verleden, heden en toekomst te begrijpen.
De moraal
In een eerder artikel heb ik betoogd dat ressentiment de grote splijtzwam in onze samenleving is en dat dit ressentiment onverbrekelijk samenhangt met twee verschillende vormen van macht.
De ene soort is de ‘pure’ macht, waar een strijd om iets wat meerdere partijen willen is beslecht – en de ‘winnaar’ vrijelijk mag beschikken over een goed (land, geld, productiemiddelen) en soms ook over de verliezer. To the victor go all the spoils, zoals de Engelse uitdrukking luidt. Met die vruchten van de overwinning – en de macht – kan de winnaar vervolgens doen wat hij of zij wil, het belang van de winnaar is het enige wat telt. We zouden deze machtsvorm ‘statusmacht’ kunnen noemen: alles draait om je relatieve positie op de maatschappelijke ladder, de wereld is verdeeld tussen onder en boven.
De andere vorm van macht is de vorm waarbij allereerst naar de belangen van alle deelnemers wordt gekeken en de macht zo wordt verdeeld dat dit algemene belang er wel bij vaart. Zo is het bijvoorbeeld in het belang van twee voetbalteams dat er een neutrale scheidsrechter is om het spel in goed banen te leiden, zodat niet bij elke overtreding een eindeloze discussie volgt over de vrije trap en de wedstrijd wordt lamgelegd. Je zou kunnen zeggen dat dit ‘representatiemacht’ is: we stellen iemand aan die ons en onze collectieve macht representeert en namens ons wetten maakt en handhaaft.
De essentie van ressentiment is dat een verlies in een machtsstrijd wordt ge(re)construeerd als een verraad. Ik werkte samen, de ander niet. Ik speelde eerlijk, de ander bedroog mij.
Ressentiment ziet een sociale uitwisseling als een strijd met een winnaar en een verliezer, waarbij de winnaar per definitie vals speelt. De overheersende emotie is hierbij woede – de emotie van het melodrama van protest.
Wanneer iemand zo voelt en denkt, projecteert hij (de strijd om) statusmacht op representatieve macht, die niet meer als legitieme vertegenwoordiging wordt gezien, maar als elitaire overheersing. Niet alleen zijn er in dit wereldbeeld louter winnaars en verliezers: elke winnaar is een onderdrukker en elke verliezer is een onderdrukte.
Deze ondergraving van legitieme macht, van regels en wetten, van moraal, kan leiden tot een strijd van ‘allen tegen allen’, zoals we soms zien in crisissituaties – rampen en oorlogen. Soms worden deze uitzonderingssituaties ook wel geïnstitutionaliseerd, in een totalitaire samenleving. Want dit is wat een totalitaire samenleving zoals Noord-Korea en, steeds meer, Rusland, is: een strijd van allen tegen allen waarin alleen de sterkste, de dictator, een winnaar is en iedereen afhankelijk is van zijn gunsten. Een algemeen belang is er in zo’n samenleving niet meer, ondanks de retoriek van het collectief. Het draait alleen nog maar om de belangen van één persoon en diens familie en vrienden.
Het voornaamste wapen tegen deze vermenging van statusmacht en vertegenwoordigende macht is in het verleden het heiligen van de legitieme, ‘goede’ macht door hem te baseren op de goden.
In deze traditie werd de representatiemacht (de wetgevende en rechtsprekende macht) uitgeoefend door de goden zelf (via natuurlijke rampen, ziektes, oorlogen) of door hun afgevaardigden (priesters, koningen). Die dus eigenlijk onze afgevaardigden waren, maar dat moesten we voor onszelf verbergen, want dan zouden die vertegenwoordigers niet meer heilig zijn. Dus projecteerden we het algemeen belang (waarheid, rechtvaardigheid) op goden en hun plaatsbekleders.
Deze ‘scheiding der machten’ is duizenden jaren de oplossing geweest voor ons ressentiments-probleem, dat in de menselijke natuur verankerd is. Tot ongeveer tweehonderd jaar geleden, toen mensen aan die heilige afvaardiging begonnen te twijfelen.
En sindsdien zitten we met een ressentimentsprobleem, wat door sommige remedies (zoals fascisme en communisme) alleen maar is versterkt.
Wat heeft Richard Wagner en diens Ring over dit probleem te zeggen? Zoals beschreven, gaat de cyclus voor een groot deel over de strijd tussen statusmacht en representatiemacht, gesymboliseerd door respectievelijk dwerg Alberich en oppergod Wotan. Beide vormen van macht beginnen al met een groot probleem: ze zijn allebei voor een groot deel gebaseerd op uitbuiting van de Natuur.
Statusmacht leunt daarbij ook nadrukkelijk op de uitbuiting van mensen (en dwergen en reuzen). Alberich wordt verteerd door ressentiment en probeert de hele wereld mee te slepen in een strijd om de macht – ook het Walhalla van de goden, dat hij in die strijd wil vernietigen. Wotan, als beschermheer van wetten en verdragen, kan zich niet in naakte machtsstrijd mengen, maar probeert via een omweg (een geitenpaadje, zou je kunnen zeggen) Alberich de pas af te snijden en Walhalla tegen diens aanval te beschermen. Hij verzint de strategie van Heldendom: hij rekruteert een leger van helden die op het slagveld zijn gevallen en hij verwekt een ras van menselijke helden bij een sterfelijke vrouw.
Zoals Wagner in handeling en muziek duidelijk maakt, is Wotans manoeuvre gedoemd te mislukken: door de legitieme macht van de goden in een schimmig gevecht met statusmacht te verwikkelen ondergraaft ‘Alvader’ zijn eigen gezag en schept hij een conflict binnen Walhalla, tussen hem en zijn eigen dochter Brünnhilde. Bovendien heeft zijn plan allerlei onbedoelde gevolgen, die uiteindelijk uitmonden in het ultieme ongeplande effect: de vernietiging van zijn Speer van gezag door kleinzoon Siegfried met het Zwaard dat Wotan tegen Alberich heeft gesmeed.
In feite heeft de strategie van Heldendom aan het einde van opera drie, Siegfried, een einde gemaakt aan de Macht van de Goden. De toekomst van de Held is echter niet veel rooskleuriger. In deel vier, Götterdämmerung, gaat Siegfried op zoek naar heldendaden, in een wereld die zonder legitieme macht is en eigenlijk alleen om statusmacht draait. Die statusmacht corrumpeert de held daarom ook, daaraan valt niet te ontkomen – zodat hij niet alleen zijn onschuldige, zuivere drang naar avonturen verliest maar zelfs zijn geliefde Brünnhilde vergeet. Daarmee lijkt meteen ook het pad van de Liefde doodgelopen, zodat pal voor het einde van de cyclus de weg vrij lijkt voor een alleenheerschappij van statusmacht – voor Natuur en mens lijkt geen enkele hoop meer te bestaan.
Maar dan.
In de finale van Götterdämmerung geeft Brünnhilde een nieuwe weg aan. Niet dat haar interventie alles oplost – de Ring is geen melodrama – maar ze zorgt er wel voor dat het einde van de goden een nieuwe cyclus inluidt. Nieuwe ronde, nieuwe kansen. Door de Ring van Alberich (vrucht van zijn roof van het Rijngoud) terug te geven aan de Rijndochters herstelt ze gedeeltelijk de uitbuiting van de Natuur en maakt een nieuwe omgang met Moeder Aarde mogelijk. Door zich te verzoenen met Wotan geeft ze de goden een passend einde, zonder wrok, zonder onverwerkt verdriet. Door Siegfried te vergeven geeft ze Liefde opnieuw een kans – maar deze keer niet argeloze, maar gelouterde liefde. En door zichzelf op te offeren maakt ze een einde aan een vier opera’s durende machtsstrijd.
Het is vooral de daad van opoffering die de weg vooruit wijst, in mijn ogen. Opoffering, zelf-opoffering, maakt namelijk een einde aan schaarste en statusmacht. Het is de beste manier waarop we Natuur kunnen respecteren en een vorm van representatiemacht bouwen die niet (te zeer) beïnvloed is door statusmacht. Brünnhilde toont ons de toekomst, al zal ze die zelf niet meer meemaken.
Een nieuwe joel
In mijn ogen is de Ring daarom het verhaal wat we jaarlijks bij de winterzonnewende nodig hebben.
Ik heb eerder geanalyseerd hoe het kerstverhaal van Charles Dickens, A Christmas Carol, is uitgegroeid tot het dominante verhaal van onze kersttijd. Hoewel het een theologische omslag van jewelste inhoudt, een overgang van Christendom naar geloof in de Kerstgeest, is zelfs de EO in deze omslag meegegaan. Met Pasen zendt die omroep nog live het spektakel van Christus’ passieverhaal uit (The Passion), maar met Kerstmis is er sprake meer van kind in de kribbe: het verhaal van Scrooge heeft zelfs voor ouderwetse protestanten het verhaal van Jezus verdrongen:
In mijn eerdere analyse was ik nog redelijk positief over wat we de metafysische inhoud van Scrooge zouden kunnen noemen – en ik denk nog steeds dat het mechanisme van Scrooge’s bekering, het inzicht in verleden, heden en toekomst, een plausibele manier is om je leven te verbeteren. In vergelijking met de diepte van Wagners Ring schiet Scrooge echter een op een belangrijk punt tekort: weliswaar beschrijft het geloofwaardig hoe Ebenezer Scrooge zichzelf redt, maar het biedt geen soelaas voor allerlei andere maatschappelijke problemen – voor schaarste, statusangst en ressentiment, voor de uitbuiting van natuur en mensen. Dickens’ moraal is simpelweg: laat rijke mensen hun geld uitgeven aan arme mensen en zo vrolijkheid verspreiden, dan komt het allemaal goed met de wereld. Dat die rijke mensen hun rijkdom, net als Scrooge, misschien op verderfelijke wijze hebben verworven, daar gaat het bij het slot van A Chrsitmas Carol niet meer om – zolang hij er maar zelf blij van wordt (vervuld van de Kerstgeest) en vreugde mee verspreidt.
Als analyse van onze maatschappij schiet dit in mijn ogen te kort, hoewel ik snap dat Dickens’ verhaal als christelijk-boeddhistisch-kapitalistisch amalgaam populair is geworden. Het sluit perfect aan bij het huidige stadium van onze samenleving. Een oplossing, een weg vooruit, biedt het echter niet, en dat is denk ik toch wat we van een vast kerstverhaal, een winter-ijkpunt, mogen vragen.
En dat geldt nog sterker voor die andere variant van het Westerse kerstverhaal, de romantische komedie, die elk jaar in tientallen nieuwe versies gemaakt wordt. Dit genre, waarvan Love Actually, Bridget Jones en Holiday de ‘klassiekers’ vormen, heeft ons politiek, psychologisch, cultureel en metafysisch nog minder te bieden. Kerst is hier eigenlijk alleen nog maar een decor waartegen het gebeuren zich afspeelt, al zijn er soms vage herinneringen aan Scrooge die erdoorheen spelen, vooral als één van de geliefden eerst een nukkige, arrogante misantroop lijkt te zijn die gaandeweg ontdooit en een hart van goud blijkt te hebben (dit is de Pride and Prejudice-stroming in de romcoms). En de moraal gaat niet dieper dan ‘als de geliefden elkaar op kerstavond in de armen vallen, dan komt alles goed’ ) liefst tegen de achtergrond van vredig dwarrelende sneeuwvlokjes. Een bevredigend melodramatisch einde, zeker, en een escape zoals velen er met kerstmis één verlangen. Maar geen inspirerende terug- en vooruitblik, geen louterende en hoopvolle ervaring, geen verbindend perspectief.
Het is de wijze waarop Wagners Ring al deze verhaallijnen in zich opneemt maar overstijgt, die het geschikt maakt als kerstverhaal. Maar dan geen kerstverhaal als ‘kerst-‘, als ‘christus’-verhaal, maar een universeler verhaal gekoppeld aan de kortste dag en aan het weer verlengen van de dagen, kortom aan wat onze voorouders als Joelfeest vierden.
En bij dat feest zouden we oude rituelen moeten hernemen en nieuwe verzinnen. Ik kan me, om maar wat te noemen, voorstellen dat we de vier opera’s van de Ring gebruiken om een adventsperiode te markeren, bijvoorbeeld door de eerste zondag van december Rheingold op te voeren en te vertellen, de tweede zondag Die Walküre, de derde Siegfried en dan de eerste zondag na de zonnewende (eerste Joeldag) Götterdämmerung. En thuis hangen we dan adventskalenders op met afbeeldingen van de Ring, en we versieren de boom met gouden ringen, bliksemschichten en appels. En we plaatsen op de eerste zondag een klein kartonnen Walhalla op een papier-maché rots, de tweede zondag leggen we op een tegenoverliggende rots een slapende Brünnhilde, de derde zondag zetten we daar een kleine Siegfried bij en de vierde zondag steken we alles feestelijk in brand.
En we eindigen met Dickens’ kerstwens: moge het van ons allen gezegd worden dat wij de joeltijd goed weten te vieren!