Het meest bijzondere (want afwijkende) heldenverhaal uit de wereldliteratuur is denk ik wel De Rerum Natura – Over de Aard van de Dingen. De Rerum Natura is een leerdicht, geschreven door Titus Lucretius Carus rond 50 v. Chr., in de woelige tijden van Caesar en Cicero, bij het einde van de Romeinse republiek.
In dit gedicht van zes boeken en ongeveer 7500 regels legt Lucretius uit wat de leer van de Griekse wijsgeer Epicurus behelst.
Epicurus zelf leefde ruim tweehonderd jaar eerder, van 341-270, grotendeels in Athene, waar hij een filosofische school opende. Daar leefde hij met wat vrienden. Deze vrienden waren tegelijk ook zijn leerlingen en ze moesten een eed afleggen over de belangrijkste punten van zijn leer – ze moesten in die leer geloven.
Ook aanhangers in epicuristische scholen buiten Athene werden gecontroleerd op hun zuiverheid in de leer – hiertoe schreef Epicurus ‘zendbrieven’ (zoals een paar eeuwen later de apostel Paulus) aan de epicuristische gemeenten in Griekenland, Klein-Azië en Egypte.
Na de dood van de stichter werd de verkondiging van diens leer steeds meer vermengd met verering van zijn persoon – Epicurisme werd langzamerhand een soort van godsdienst.
Van Epicurus’ werken is slechts weinig bewaard gebleven – twee brieven en drie bundels spreuken. Het werk van Lucretius is de meest volledige weergave die we hebben van epicurisme.
Wat ons, als lezers van tweeduizend jaar later, treft is natuurlijk de literaire vorm van dit filosofische werk. En dan bedoel ik vooral de dichtvorm. Wij zijn namelijk grotendeels vergeten dat het duizenden jaren heel normaal was om een wetenschappelijk werk in versvoeten te gieten. Als we alleen de westerse traditie meenemen, spreken we van een geschiedenis die van Hesiodos (zevende eeuw voor onze jaartelling) tot Bernard Mandeville voert, dat is zo’n 2500 jaar.
Wat een klassieke lezer van De Rerum echter zou zijn opgevallen, is dat het hier niet alleen een leerdicht, maar tegelijk een heldendicht betreft, een epos.
Tot de Rerum waren er in de klassieke wereld leerdichten en er waren heldendichten, maar er waren geen leerdichten die tegelijkertijd heldendichten waren. Geen verhaal dat aan de ene kant de aard van de wereld uiteenzet (in een vertaling van A. Rutgers van der Loeff):
Want nu begint mijn boek dat van de hele hemel
de samenhang ontvouwt, de kiemen van ‘t heelal
waaruit natuur elk ding ontstaan en groeien doet,
waarin zij alles weer, vergaan, uiteen doet vallen.
en aan de andere kant de lof zingt van de held die deze wereldbeschouwing ontwikkeld heeft.
In Lucretius’ visie is deze visie namelijk een overwinning op de donkere krachten van de traditionele godsdienst; de triomf van een eenzame, moedige Griek – Epicurus:
Toen smadelijk ter aarde het mensdom lag gedoken
onder de zware druk van godsdienst, die omhoog
als dreigend schrikbeeld neerzag van de hemeltrans,
toen heeft een Griek het eerst gewaagd zijn sterfelijk oog
daartegen op te heffen en daartegen pal te staan.
Geen godenfabel, bliksemschicht of donderslag
vermocht hem neer te buigen; maar ‘t verscherpte juist
zijn hoge streven om de poorten der natuur,
tot nu toe dicht gegrendeld, wijd open te slaan.
Zo zegevierde levenskracht en mensenziel.
Zes boeken telt het gedicht en elk boek begint Lucretius met een passage gewijd aan Epicurus. In boek III richt hij zich rechtstreeks tot de Griekse wijsgeer:
Gij, vader, hebt de werkelijkheid ontdekt, gij hebt
ons door lessen wijs gemaakt. Uit uw geschrift
vergaren wij, als bijen uit een bloeiend dal,
uw gulden woorden, telkens weer en telkens weer,
die zeker leven zullen tot in eeuwigheid.
In de ogen van Lucretius verdient Epicurus eeuwige roem zoals Achilles of Odysseus. Sterker nog:
Om zo te spreken als ’t verheven inzicht eist:
een god, […], een god was hij
die ’t eerst de leer der rede, wijsheid thans genoemd,
ontdekte, en die door ’t sturen van zijn hoge kunst
uit barre golven en uit diepe duisternis
het leven bracht in kalme zee en helder licht.
Lucretius plaatst Epicurus, als gever van de rede, op dezelfde hoogte als de gevers van graan (de godin Ceres/Demeter) en wijn (de god Bacchus/Dionysos), als patroonheiligen van de menselijke beschaving – en hoger dan een held als Herakles, die weliswaar een handvol monsters heeft verslagen maar de aarde verre van veilig heeft achtergelaten.
Epicurus heeft de maatschappij echter getransformeerd. Hij zag dat het leven alles biedt wat we nodig hebben en dat bij ongelukkige mensen
… de fout lag in hun binnenste zelf
en dat daardoor bederven moest alwat er kwam
van buiten, hoe voortreffelijk ’t van nature ook was
Epicurus heeft ingezien en aangetoond dat ons lichaam geen rijkdom nodig heeft, omdat
men uitgestrekt in ’t malse weidegras,
bij ’n kabblend beekje in schaduw van een hoge boom
met weinig weelde lekker zich te goed kan doen
en dat je net zo goed van een ziekte herstelt op een goedkope deken als ‘wanneer men woelt op purper en borduursel’.
En zoals ons lichaam geen baat heeft bij schatten, adelstand of roem, heeft onze geest er ook niets aan. Verdriet en angst zijn te wijten aan een tekort aan rede:
Want zoals in het donker kindren angst bevangt
voor alles, zo zijn wij bij lichten dag soms bang
voor wat in werklijkheid niet meer te vrezen is
dan waan die kindren in het donker angstig maakt.
Die zielsbenauwdheid dus en deze duisternis
moet overwonnen worden, niet door ’t stralend licht
der zon, maar door een redelijk natuurbesef.
In de ogen van Lucretius bevrijdt een ‘redelijk natuurbesef’ ons van irrationele angsten (bijvoorbeeld voor de dood) of onredelijke verwachtingen (bijvoorbeeld over de liefde). Daarmee heeft hij ons een grotere dienst bewezen dan klassieke kampioenen als Theseus of Aeneas.
De Rerum, het moge duidelijk zijn, is in onze termen een secundair epos: het handelt over een held die de dingen niet laat zoals ze zijn, maar een onwederroepelijk proces in gang zet. En de Rerum verhaalt van een grote verandering die niet kan worden teruggedraaid. En het is een verandering die iets betekent, die richting en zin geeft aan het verleden – en hopelijk ook aan de toekomst.
Welke lering valt uit Lucretius’ werk te trekken? Dat grote daden prima zijn, maar dat grote nieuwe denkwijzen nog veel meer impact hebben. En dat we nieuwe helden misschien wel allereerst moeten zoeken onder de denkers – de scheppers van nieuwe perspectieven, nieuwe beschouwingen van de wereld.
Een dergelijke ‘moraal’ lijkt me revolutionair genoeg: niet langer gaat het heldenverhaal over mannen met zwaarden en veroveraars van vrouwen en rijken (hoewel dergelijke epen nog lang zullen worden geschreven), maar over mensen die de wereld trachten te verklaren. Eerst voornamelijk ‘filosofen’, maar de pijl van Lucretius wijst al vooruit naar de tijd waarin zich uit speculatieve wijsbegeerte echte wetenschap zal ontwikkelen.
Epicuristen worden vaak denigrerend weggezet als proto-wetenschappers omdat ze niet experimenteerden, maar we moeten niet vergeten dat de wetenschap waarvan zij voorlopers waren, alleen kon ontstaan door dergelijke pioniers.
Dat de wijsgerige en wetenschappelijke kant van het epicurisme al rap werd onderdrukt ten faveure van een non-kritische gelovige kant heb ik eerder genoteerd. In zekere zin is dat een geval van tragische ironie, omdat als ‘geloof’ het epicurisme de godsdienst niet heeft vervangen – en evenmin heeft het de ‘poorten der natuur, tot nu toe dicht gegrendeld’ wijd open gegooid.
Maar de droom van Lucretius, die bleef overeind, niet in het minst door zijn eigen werk, zeker toen het in de vijftiende eeuw werd teruggevonden in een Duits klooster en de Reanaissance diepgaand zou beinvloeden. En dan niet als theologisch tractaat, maar als wetenschappelijk geschrift. En als zodanig zou het onze beschaving een nieuwe richting (helpen) geven.