De afgelopen weken heb ik een kleine theorie van emoties en ressentiment gegeven, en geschetst hoe de verschuiving van emoties in ressentiment onze sociale gevoelens kan verstoren. Afgebogen van hun primaire doelen en verwijderd uit hun oorspronkelijke contexten, kunnen die gevoelens (aardig vinden, woede, dankbaarheid, sympathie, schuld, schaamte, vertrouwen en wantrouwen) volledig ontsporen.
Wat gebeurt er dan?
Wat de impact van ontspoorde emoties op een samenleving kan zijn, is geanalyseerd door Rogerr Scruton in zijn A Political Philosophy. In een hoofdstuk over de verleiding van totalitarisme schrijft Scruton dat we een bescheiden mate van ressentiment moeten accepteren, omdat het bij de mens hoort en de samenleving in balans houdt. Ressentiment is terecht, wanneer het gericht is op iemand die zijn succes niet verdiend heeft (want verkregen door desertie) of wiens succes ten koste van mij is gegaan.
Dit komt overeen met wat ik vorige keer schreef over de juiste toepassing van sociale emoties, de voornaamste ingrediënten van ressentiment. Immers: geen aardig vinden zonder woede, geen vertrouwen zonder wantrouwen, geen trots zonder afgunst. Een bescheiden mate van ressentiment is daarom onvermijdelijk en misschien zelfs voordelig.
Echter: ressentiment, zo Scruton,
kan veranderen in een heersende emotie en een sociaal doel, en zo bevrijd worden van de beperkingen die het doorgaans in toom houden. Dit gebeurt wanneer ressentiment het specifieke doel uit het oog verliest en wordt gericht op de maatschappij als geheel, en op de groepen die geacht worden de maatschappij te beheersen. In zulke gevallen is ressentiment niet meer de respons op iemand’s onverdiende succes, maar wordt het een existentiële houding: de houding van iemand die door de wereld is verraden, door eerst ambities aan te wakkeren en die vervolgens te onderdrukken.
Volgens Scruton kan een dergelijk ressentiment gemakkelijk gerekruteerd worden door revolutionaire elites, die zelf daardoor macht kunnen verwerven. We kunnen hiervan genoeg historische voorbeelden vinden: de ambitieuze advocaten (Robespierre, Danton, Desmoulins, St. Juste) in de Franse revolutie, de marxistische ideologen (Lenin, Trotsky, Stalin) in de Oktober-revolutie, de uitgerangeerde WO I-veteranen (Hitler, Goering, Roehm) in de nazi-partij.
Steeds zien we hier elites die zichzelf tot volksvertegenwoordigers uitroepen en die een deel van het volk (het ressentimentele deel) tot het gehele volk bestempelen. Om vervolgens een ander deel van het volk (aristocraten, bourgeois, Joden) nadrukkelijk tot non-volk te verklaren. En tot deserteurs, tot zondebokken.
In een dergelijke revolutionaire situatie is alles gericht op macht.
Ik heb in eerdere blogs al vaker uitgelegd hoe macht een kwestie van strijd is, een strijd tussen gelijken.
Denkers als Thomas Hobbes, Alexis de Tocqueville, Rene Girard, Ivan Illich en Hans Achterhuis hebben uitgelegd hoe onze, oorspronkelijk hiërarchische, samenleving steeds meer in een platte samenleving van gelijken is veranderd – en hoe dit tot een strijd van allen tegen allen heeft geleid. En strijd schept macht, voor de winnaar van die strijd.
Hierdoor zijn de ‘hoeveelheden’ macht en schaarste in onze maatschappij aanzienlijk toegenomen (want schaarste en macht zijn twee zijden van dezelfde medaille).
Het is gemakkelijk in te zien hoe een ideologie die elke vorm van ongelijkheid bestrijdt (want als onrechtvaardig – racistisch, seksistisch – beschouwt) een ideologie is die gelijkheid, schaarste en macht verspreidt.
Daarom ruimt een revolutie alle bestaande structuren op, omdat die volgens de ressentimentele mens een onrechtvaardige toestand van ongelijkheid in stand houden.
Voor wie vol afgunst en rancune is, is elke vorm van ongelijkheid een belediging – en een blijk van desertie. Elk verschil is discriminatie.
Het grote nadeel van een revolutie is echter dat ze machtsverschillen niet verkleint, maar vergroot. Alleen wordt de macht niet langer verdeelt op grond van bepaalde objectieve waarden (intelligentie, inzet, moed, verbeeldingskracht, noblesse) maar op grond van, uiteindelijk, geweld.
Revolutie ruilt een meer of minder meritocratische samenleving, met een meervoud aan zelfstandige, naast elkaar bestaande waarden in voor een maatschappij waarin het alleen nog maar om macht draait. En als macht de enige factor is, in een totalitaire samenleving, wordt geweld het enige machtsmiddel. Of eigenlijk niet meer het middel tot macht, maar het doel van macht.
Daarom leidt elk totalitair regime tot oorlog.
Ironisch, of beter: tragisch genoeg, is een dergelijke samenleving niet ‘gelijker’ dan de burgerlijke-constitutionele-kapitalistische die we nu hebben. Integendeel. Zeker, formeel zijn alle citoyens, Volksgenossen en kameraden volstrekt gelijk. Maar in de praktijk bestaan er enorme verschillen in welvaart en macht, zaken die geheel willekeurig worden uitgedeeld door de top van de revolutionaire partij – vaak een eenzame dictator.
Na de revolutie zijn alle dieren gelijk, maar sommige meer gelijk dan anderen.
Gelijkheid van vrijheid en van welvaart
Hannah Arendt heeft ooit in haar boek On Revolution een verhelderend onderscheid gemaakt tussen de klassieke politieke revolutie die op gelijkheid van vrijheid mikt en de moderne revolutie (waarvan de Franse het voorbeeld is) die op gelijkheid van welvaart uit is.
Een vrijheidsrevolutie ontstaat in mijn ogen uit woede, uit een gevoel van ‘hier wordt het morele web geschaad’, hier is duidelijk sprake van desertie. Zo’n revolutie is non-totalitair en stopt wanneer een bepaalde vorm van vergelijk, van machtsdeling (beter: vrijheidsdeling) is bereikt – zoals in het Engelse koninkrijk of de Amerikaanse Republiek. Wanneer iedereen, althans in principe, even vrij is.
Een welvaartsrevolutie ontstaat uit ressentiment. Ressentiment kan niet door een vorm van vergelijk worden opgeheven en een revolutie uit ressentiment is daarom een totalitaire beweging die niet kan eindigen voordat de laatste ongelijkheid is uitgewist – totdat de sansculotte koning is geworden of de koning sansculotte.
Echter. Omdat, zoals ik hierboven heb uitgelegd, een dergelijke revolutie altijd nieuwe ongelijkheid creëert (en de ressentimentele mens so wie so elk verschil als ongelijkheid ervaart) kan de welvaartsrevolutie nooit eindigen, tenzij door een contra-revolutie. En dat is ook wat er altijd, feilloos, gebeurt.
In onze eigen, huidige samenleving maskeren veel welvaart-revolutionairen zich als vrijheidsstrijders.
We kunnen hen echter herkennen aan hun stijl, hun karakter en hun methodes. Lees maar eens de volgende beschrijving, door Scruton, van een ressentimentele mens die naar macht streeft:
Hij zal zijn isolement compenseren door, in plaats van een vriendenkring, een militair commando op te richten, met hemzelf aan het hoofd. Hij zal absolute loyaliteit en gehoorzaamheid eisen. En hij zal niemand in zijn nabijheid laten die niet door ressentiment is gedreven, wat de enige emotie is die hij vertrouwt. Zijn politieke project zal niet het delen van macht binnen bestaande structuren zijn, maar het afschaffen van die structuren zelf.
Tot hier toe beschrijft Scruton meer iemand als Hitler of Stalin, in een verder voortgeschreden fase van de revolutie. Maar in de volgende zinnen komt onze eigen samenleving al ‘dichterbij’:
Hij zal zich verzetten tegen elke vorm van bemiddeling, compromis of debat, en tegen alle wettelijke en morele normen die afwijkende stemmen toelaten en autonomie aan de gewone, niet ressentimentele persoon. Hij zal het vernietigen van de vijand tot doel maken, een vijand die hij in collectieve termen zal vatten, als een klasse, groep of ras die tot nu toe de wereld heeft gecontroleerd en nu zelf gecontroleerd moet worden. En alle instituten die bescherming bieden aan die groepen of hen een stem in het politieke proces geven, zullen een doelwit voor vernietigende woede zijn.
Horen we in deze beschrijving niet de taal van jihadisten? Anti-fascisten? Radicale klimaat-activisten? Twitter-meutes? Zien we de aanvang van deze processen niet overal om ons heen, in de polarisatie van Donald Trump, Boris Johnson, Recep Tayyip Erdogan of, bij ons, Geert Wilders? Horen we geen echo in de boerenprotesten tijdens de stikstofcrisis, waarbij knokploegen worden opgericht en een wetenschappelijk instituut een doelwit van demonstraties is?
Ressentiment is toegenomen en neemt nog steeds toe, gestaag als in stijgende vloed en plotseling als in overslaande golven.
Wat kunnen we hiertegen doen? Daarover een andere keer meer!