Volgende week is de uitspraak in een rechtszaak rondom het beheer van de Oostvaardersplassen. In een zitting op 5 november betoogden zes verschillende organisaties dat de provincie Flevoland daarbij namelijk een verkeerde koers vaart. De provincie wil de biodiversiteit van het gebied beschermen door ongeveer 1800 edelherten af te schieten, zodat er dan in totaal nog ongeveer 1300 grote grazers (konikspaarden, heckrunderen en edelherten) overblijven. Meer kan het gebied volgens de provincie niet huisvesten.
De rechtszaak is een volgende fase in een langdurig conflict, waarbij ruwweg twee kampen tegenover elkaar staan.
Kamp 1 vindt dat je grote grazers best mag laten sterven, als het gebied de aantallen niet meer kan dragen. Hoogstens mag je ze door afschot onnodig lijden besparen. Kamp 2 vindt dat dieren niet de hongerdood mogen sterven, als je ze door bijvoeren zou kunnen redden.
Afgelopen lente leidde het conflict tot grote confrontaties, omdat een bevolkingsexplosie van grazers tot het kaalvreten van de plassen en vervolgens grote hongersnood had geleid. Drie keer drongen actievoerders door in de Oostvaardersplassen om de dieren bij te voeren of ze vrij te laten. Mensen die hen daarbij tegen wilden houden, zoals boswachters, werden bedreigd, soms zelfs met de dood.
In de zomer leidde een beleidsadvies van de commissie Van Geel al tot discussies en betogingen, die nu met de rechtszaak hun vervolg krijgen. Maar waarschijnlijk niet hun besluit.
Natuurbeschermers en dierenvrienden
Kamp 1 en kamp 2 zijn (door Bas Haring in zijn Plastic Panda’s) gekenschetst als ‘natuurbeschermers’ en ‘dierenvrienden’. Natuurbeschermers “trekken zich niet het lot van individuele dieren aan, maar springen in plaats daarvan in de bres voor de ‘natuurlijke orde’. Natuurbeschermers zien daar een zekere schoonheid in.” Voor een dierenvriend is dat anders, voor die “is het eigenlijk beter als de natuur niet meer bestaat. De natuur is immers een groot lijden. Een doffe ellende voor alle beesten die erin rond moeten lopen. Een grote dierentuin zou fijner zijn.”
Zowel natuurbeschermers als dierenvrienden vragen aandacht voor het niet-menselijke leven, maar ze doen dat op verschillende manieren en uit verschillende motieven. Natuurbeschermers gaat het om de natuur als geheel, dierenvrienden om (het lijden van) individuele dieren.
Vaak vechten beide groepen aan dezelfde kant, zoals tegen de uitsterving van diersoorten, maar soms staan ze ook tegenover elkaar, zoals bij de Oostvaardersplassen. Daar staat ‘algemene natuur’ tegenover ‘individueel lijden’.
De strijd tussen natuurbeschermers en dierenvrienden is duidelijk een morele strijd, waarbij elk kamp denkt het gelijk volledig aan zijn kant te hebben. Voor elke club is het overduidelijk wat de doorslag moet geven, wat het meest waardevol is.
De keuze tussen ‘natuur’ en ‘individueel dier’ is een keuze tussen verschillende bronnen van waarde, verschillende bronnen van moraal.
Ik heb het vaker gehad over de vier bronnen van moraal, beschreven door Roger Scruton.
Volgens Scruton komt moraal uit vier soorten motieven. We halen morele regels uit
1) de ‘berekening’ van rechten en plichten
2) de deugden die groeien in het maatschappelijk verkeer
3) het medegevoel met andere levende wezens
4) een gevoel van eerbied, piëteit, jegens alles wat als ‘gegeven’ wordt beschouwd.
De regels van 1 zeggen, bijvoorbeeld, dat personen altijd als doel moeten worden beschouwd en nooit tot middel mogen worden gereduceerd. Elke persoon heeft daarom ook bepaalde rechten, die we niet mogen negeren, tenzij die persoon daar vrijwillig afstand van doet (je mag iemand niet van een nier ontdoen, tenzij hij die uit eigen beweging afstaat). Jegens personen hebben we ook bepaalde verplichtingen (we moeten mensen in gelijke gevallen gelijk behandelen, bijvoorbeeld). Personen kunnen verder overeenkomsten met elkaar aangaan, ze kunnen beloftes doen die ze vervolgens geacht worden ook na te komen. En als ze een conflict hebben, worden ze geacht daar door middel van overleg – op grond van argumenten – uit te komen. Niet door geweld of bedrog.
Dit zijn de vuistregels die in elk moreel systeem bestaan en daarom ook wel ‘natuurrecht’ worden genoemd. Het zijn de normen die we al in de zandbak leren.
De normen van 2 zijn gebaseerd op voorbeelden van ‘goed gedrag’ om ons heen. Sommige gedragingen bewonderen we omdat ze een goed werkende samenleving bevorderen: eerlijkheid, wijsheid, matigheid… En andere verafschuwen we, omdat ze het sociaal verkeer ruïneren: wreedheid, luiheid, afgunst…
Menselijke deugden zeggen dat er meer is dan het volgen van regels. Er is ook de kwestie van hoe je ze volgt – en wanneer je ze weet te nuanceren. Wie louter uit plichtsgevoel een aalmoes geeft is geen gul of grootmoedig mens – en zal misschien een menselijke nood negeren wanneer de regel (de wet) dat toestaat.
Deugden zeggen ook dat moraal een emotionele component heeft – en het belangrijkste emotionele onderdeel van moraal is het meevoelen met anderen. De twee belangrijkste vormen van meevoelen zijn medelijden wanneer iemand pijn heeft en gedeelde blijdschap wanneer iemand plezier heeft. Dit zijn, in het kort, de normen van 3). We kunnen eenvoudigweg niet zonder sympathie; zoals Scruton zegt: de woede van een mens zonder mededogen moet worden gevreesd, net zoals de vriendschap van iemand zonder vreugde.
Tenslotte categorie 4), uitgaande van de waarde die bestaat in datgene wat er reeds voor ons bestond en waarvan wij grotendeels afhankelijk zijn. De erkenning van die waarde noemen we piëteit: het gevoel dat we bepaalde verplichtingen hebben, ook als we die niet zelf – als in een contract – zijn aangegaan.
Ook piëteit is een onmisbaar onderdeel van de menselijke samenleving en onze moraal, omdat het ons bescheiden maakt – bewust van onze afhankelijkheid van andere mensen, de samenleving en de wereld. En uit die bescheidenheid ontstaat dankbaarheid voor datgene wat ons gegeven is, en de behoefte om als tegengebaar een moreel goed mens te worden.
Welnu.
Als we de vier bronnen van moraal bekijken, kunnen we dan iets leren over de motivaties van natuurbeschermers en dierenvrienden? En zouden we misschien die motivaties tegen elkaar af kunnen wegen, en aan eentje de voorkeur geven?
Sympathie versus piëteit
Sommige mensen pleiten ervoor om van dieren personen te maken, met onvervreemdbare rechten, net als mensen. In zekere zin zou dat het hele probleem van de Oostvaardersplassen oplossen, omdat dan overduidelijk zou zijn dat we de dieren moeten bijvoeren. Personen laten we niet de hongerdood sterven, wanneer we dat kunnen voorkomen – dat is onze plicht.
Ik heb eerder echter uitgelegd waarom we dieren geen personen zijn en ik dierenrechten geen goed idee vind.
Afgezien daarvan: de grazers in de Oostvaardersplassen zijn momenteel voor de Nederlandse wet geen personen en de hele recht-plichten calculus speelt in de discussie ook helemaal geen rol. Dus er kan geen beslissing genomen worden op grond van grazers-rechten, of zo.
Betekent dit dat we ook geen plichten hebben jegens de bedreigde dieren?
Dat hangt ervan af.
Het is duidelijk dat we in sommige situaties vrijwillig verplichtingen jegens dieren aangaan, bijvoorbeeld bij huisdieren. Niemand verplicht mij om een hond te nemen, maar als ik een er eentje als huisgenoot adopteer, ben ik ook verplicht hem goed te verzorgen – door hem te voeden, hem bij ziekte naar een huisarts te brengen, enzovoort. Ik kan niet een hond nemen en dan verwachten dat hij voor zijn eigen natje en droogje zorgt – dat is mijn taak.
Een soortgelijke reeks van plichten hebben we tegenover dieren in een dierentuin, een kinderboerderij of een park.
Wanneer we de Oostvaardersplassen als een groot park zien, bestaat dus automatisch een plicht voor ons om het individuele welzijn van de parkdieren te bevorderen.
Nu zijn de Oostvaardersplassen echter geen gewoon stadspark – ze vormen een natuurpark. En dan is het maar de vraag wat er overweegt, de natuur of het park.
Ik ben hier geen deskundige in en het ontbreekt mij aan alle relevante feiten om uit te maken in welke richting de schaal uitslaat. Maar de rechter zal hierbij (impliciet) een standpunt in moeten nemen, lijkt mij, om een oordeel te kunnen vellen. Meer natuur: dan is het laten sterven van dieren geoorloofd. Meer park: dan moet er worden ingegrepen om ze te redden.
Hoe zit het met deugden en ondeugden?
Ik geloof, het debat volgend, niet dat hier een groot verschil tussen kamp 1 en 2 bestaat. Het is niet zo dat de natuurbeschermers uit wreedheid dieren willen laten sterven, of dat de dierenvrienden zoveel moediger zijn omdat ze de wet trotseren.
Ik zie één ondeugd die bij de dierenvrienden wel op de loer ligt: dat is de zonde van sentimentaliteit.
Sentimentaliteit is een bepaalde vorm van onwaarachtigheid die de werkelijkheid mooier en dramatischer maakt dan ze is. Gevoed door sentimentele films als Bambi of Waterschip Down koesteren we het leven van jonge hertjes of konijntjes, terwijl we de belangen van andere diersoorten negeren, of ontkennen dat onze hartendieven ook grote schade aanrichten – of met elkaar in competitie zijn.
Omdat sentimentaliteit een situatie volledig kan vertekenen, is het iets waar elke dierenvriend op verdacht moet zijn. Zeker, dat majestueuze hert is het redden waard. Maar geldt dat niet ook voor het kleine knaagdier of vogeltje, wiens habitat door het hert wordt aangetast?
Natuurbeheer is zelden of nooit te duiden als melodrama, met een strijd tussen held en slechterik. Bijna altijd is het een tragedie, waarbij de held slechte kanten heeft en de slechterik goede. Waarbij er allerlei zaken meespelen die op het eerste gezicht buiten het verhaal lijken te liggen. Waarbij er nooit een definitief einde komt, met een beslissende winst of verlies.
Dit gezegd hebbende: hoewel sentimentaliteit op de loer ligt, kun je heel wel een dierenvriend zijn die oog heeft voor de werkelijkheid. En de argumenten tegen afschot van de grazers hoeven helemaal niet gebaseerd te zijn op een vertekende vorm van schattigheid, of een simplistische kijk op de situatie.
Dus ook hier zie ik geen doorslaggevend verschil tussen kamp 1 en kamp 2.
Beslissend is, denk ik, de rol van sympathie en piëteit in de morele besluitvorming. Waar kamp 1 vooral gedreven wordt door piëteit (het natuurlijk evenwicht moet zoveel mogelijk bewaard worden, ook als dat ten koste gaat van individuele dieren), is de motivatie van kamp 2 hun sympathie voor lijdende dieren (honger of stress van herten moet zoveel mogelijk worden vermeden).
Twee morele bronnen staan hier tegenover elkaar, zoals in een andere context plicht en deugd tegenover elkaar kunnen staan. De situatie is echter niet hetzelfde.
Bij een conflict tussen rechten en deugden, zegevieren de rechten. Dat kan niet anders, dat is namelijk wat het betekent om een recht te hebben. Bij de aantasting van een recht houdt de discussie op. Zo mag ik Jan bijvoorbeeld niet tegen zijn zin zijn boterham afpakken en aan Piet geven, omdat graag Piet iets wil geven, of omdat ik medelijden met hem heb. Jan zelf mag dat natuurlijk wel doen, maar ik heb het recht niet. In sommige situaties (als Piet van de honger dreigt dood te gaan) doe ik het misschien toch, maar niet omdat ik dan plotseling het recht heb – mijn daad is dan nog steeds een inbreuk op Jan’s recht van eigendom, daar helpt geen lieve moedertje aan.
Bij een conflict tussen deugd en sympathie kun je waarschijnlijk ook wel zeggen dat de deugd dient te zegevieren. Deugden bouwen en onderhouden namelijk het netwerk van rechten en plichten, dat de kern van onze moraal vormt. Gevoelens van gedeelde smart of vreugde zijn ook nodig, maar toch minder essentieel. Deugden zijn ook betrouwbaarder dan sympathieën: gerechtigheid zal niet gauw in dienst staan van onrecht, matigheid niet in dienst van verwoesting. Sympathie is echter een heel onbetrouwbare graadmeter van morele juistheid, dat weten we uit ervaring.
Wat geeft de doorslag bij een conflict tussen sympathie en piëteit? Dat is een moeilijke zaak, omdat beide elementen elkaar voeden en op een bepaalde manier constitueren. Omdat ik intens meevoel met het lijden of de vreugde van een levend wezen, ga ik het op een bepaalde manier als ‘heilig’ zien. En omdat ik een wezen als ‘heilig’ zie, leef ik mee als het lijdt en zie ik zijn vernietiging met afschuw aan.
Dat je beide soorten van gevoelens gelijktijdig kunt hebben, toont al het voorbeeld van het afschieten van de grazers. Je wilt herten, paarden of runderen niet aan honger dood laten gaan, dus schiet je ze liever dood. Dat is ‘humaner’. Maar geen mens, ook een jager niet, kan een dergelijk dier doden zonder zich bewust te zijn iets te ‘schenden’ dat het beschermen waard is. Het doden van een paard of hert zal altijd als een taboe voelen – en terecht. Een mens die gevoelloos grote grazers neerknalt (zoals kennelijk Buffalo Bill en consorten) is afgestompt op een manier die wij niet goed kunnen keuren – en eerder weer als een ondeugd moeten beschouwen.
Wat zou uiteindelijk in deze zaak de doorslag moeten geven? Ik ben bang dat we er met een puur morele afweging niet uitkomen.
Ik denk dat het er uiteindelijk om gaat of we de Oostvaardersplassen als een park of als een stuk natuur zien. Zoals gezegd: bij een park hebben we duidelijke plichten jegens de dieren die er wonen, bij een stuk natuur kunnen we die plichten aan de kant schuiven ten bate van het geheel.
Dus, wat zijn de Oostvaardersplassen: natuur of park?
Daarover volgende keer meer!