169. Het ressentiment van Kaïn

Posted on 29 okt 2017 in Blog, Featured, Uncategorized

169. Het ressentiment van Kaïn

Vorige week besprak ik de moord van Kaïn op Abel. Uit het relaas in Genesis 4 wordt duidelijk dat de moord te maken heeft met Kaïns afgewezen offer van veldvruchten en Abels aangenomen offer van een lam. Broederlijke rivaliteit speelt ook een rol, en misschien de verschillende leefwijzen van landbouwer en herder. Maar een raadsel dat niet is opgelost, is waarom Kaïns woede zich op Abel richt – terwijl het Gods afwijzing is die hem woedend maakt. Strikt genomen heeft Abel hem niks gedaan, dus waarom vermoordt Kaïn dan toch zijn broer?

De redenen voor Kaïns woede heb ik vorige keer geanalyseerd en die lijken me voor ieder mens begrijpelijk.
1. Kaïn geeft God een geschenk en dat wordt, zonder uitleg, niet aanvaard. Een ander geschenk, van Abel, wel. Ook zonder motivatie.
2. Zowel Kaïn als Abel hebben de vrucht van hun werkzaamheden geofferd, in dat opzicht is het geschenk aan God gelijk.
3. Kaïn en Abel zijn broers, dus voldoende gelijk om in Gods ogen evenwaardig behandeld te mogen worden.
4. Kaïn is de oudere broer, dus als er al iemand een voorkeursbehandeling zou mogen genieten, zou hij dat moeten zijn.
5. Als Kaïn zijn woede uit, reageert God met de ongevoeligheid van een slecht functionerende klantenservice.

Dat Kaïn boos wordt en zijn woede gaandeweg escaleert, is voor ons heel goed na te voelen. Maar, nogmaals: waarom koelt hij die woede op Abel? Waarom scheldt hij God niet uit, waarom gooit hij geen aardewerk stuk, waarom trekt hij niet de haren uit zijn eigen hoofd?
En wat mij ook treft: uit de tekst blijkt duidelijk dat Kaïn zijn broer niet in een opwelling doodt, op het hoogtepunt van zijn woede (laat staan na een provocatie van Abels kant). Nee, hij lokt Abel eerst naar een stille plek en valt hem dan onverhoeds aan en slaat hem dood. Het is meer dan een moord, het is een moord uit voorbedachte rade.

En dit uitstel van de moord geeft een verdere hint, toont het ontbrekende stukje in onze puzzel. Kaïn, zo blijkt, doodt zijn broer niet in een aanval van woede, maar gedreven door rancune.

Rancune
Wat Kaïn bij zijn gewelddaad drijft is niet kokende woede, maar koude wraakzucht. Daarom slaat hij Abel niet dood tijdens een ruzie, maar lokt hem in een hinderlaag.
Uit alles blijkt dat Kaïn rancuneus is, niet driftig. Zijn gelaat verraadt dat hij toornig is – niet zijn handelen. Dat wil zeggen dat hij zijn woede tot op zekere hoogte probeert te verbergen, maar daar (wat wil je ook bij een alziende God) niet in slaagt.
Hij komt niet in opstand tegen God, hij vloekt en scheldt niet. En op Gods terechtwijzing (als je goed handelt, hoef je niet toornig te zijn) komt geen weerwoord. Integendeel, geconfronteerd met Gods tergende afwijzing van zijn recht op gekrenkt zijn, richt Kaïns woede zich op zijn broer en verandert in wraakzucht. In één beweging worden zowel inhoud als object van zijn gevoel gewijzigd: niet langer woede jegens God, maar wraakzucht jegens Abel.

Wat is de reden van die zwenking? Hoe komt Kaïn tot een dergelijke verplaatsing?
Ik denk dat hier twee motieven bij spelen.

De eerste is wat Roger Scruton de nulsom-fout heeft genoemd. In het kort komt die fout hierop neer: iemand die er slecht aan toe is denkt dat hij of zij in die toestand is door de degene die er goed aan toe is. Scruton heeft het over nulsom-fout omdat in deze gedachtengang voor- en tegenspoed elkaar opheffen, samen altijd het resultaat nul opleveren. Jouw succes staat gelijk aan mijn falen.
Wat ik ongelukkig vind aan Scrutons term is dat hij niet verklaart waarom de verliezer zijn onlustgevoelens op de winnaar richt – waarom zijn ongeluk rancune wordt. Ik denk dat dit voortkomt uit een oude, ingeboren neiging van mensen om effecten bij voorkeur toe te schrijven aan een handelend bewustzijn en niet aan blind toeval, aan geluk of pech.
We zien deze neiging in godsdienst (bliksem is de toorn van Zeus), in de personificaties van kleine kinderen (de stoute bal stuitert expres in mijn gezicht) en in de manier waarop volwassenen met tegenslagen omgaan (de ziekte bestraft mij omdat ik iets fout heb gedaan).

De nulsom-fout, samen met de neiging om mijn onheil aan een onheil-veroorzaker toe te schrijven, zorgt ervoor dat ik, als verliezer, de winnaar diens succes kwalijk neem. De winnaar is in mijn ogen namelijk geen geen onpartijdige beneficiënt van blind toeval, hij is de reden dat ik het slechter heb getroffen.

De hieruit ontstane rancune is eigenlijk geen zuivere wraakzucht meer – daarvan is eerder sprake als jij mij inderdaad willens en wetens schade berokkent. Jij beledigt mij en ik sla jou. Ik lieg tegen jou en jij verbreekt de vriendschap. Dat is de oorspronkelijke, woedende rancune die de basis is van ons wederkerige sociale verkeer – van wat biologen reciprocal altruïsm, wederkerige naastenliefde noemen.
Wraak is hier het noodzakelijke complement van trouw (dat wil zeggen: te goeder trouw zijn). Zonder de dreiging en de bestraffing van wraak zouden ontrouw en verraad veel te gemakkelijk zijn.

Maar van een dergelijke wederkerigheid – oog om oog, tand om tand – is hier geen sprake. Meestal heeft het succes van de één niets te maken met het falen van de ander. Mark Zuckerberg is niet rijk door Facebook-gebruikers te onderdrukken, Christiano Ronaldo ‘profiteert’ niet van de miljoenen middelmatige en slechte voetballers die er zijn.
Het idee dat jouw falen te wijten is aan het succes van een ander: dat is ressentiment.

Ressentiment
Ressentiment is als filosofische term gemunt door Friedrich Nietzsche, die het gebruik beperkte tot een historische analyse van onze moraal. Volgens Nietzsche vormen door ressentiment getekende zwakkelingen de moraal om in hun voordeel: alle op kracht gebaseerde waarden verklaren zij ‘fout’ om hun eigen ‘slavenperspectief’ tot het heersende te maken.
Een paar decennia later heeft een andere Duitse filosoof, Max Scheler, het begrip veel uitgebreider gebruikt in een algemene kritiek op de moderne tijd. Mijn analyse sluit bij de zijne aan en daarom wil ik ook suggereren dat Kaïn in wezen door een modern dilemma wordt beheerst, een probleem dat wij maar al te vaak om ons heen zien – en een neiging waarvan we zelf vaak prooi zijn.

In mijn optiek wordt Kaïn gedreven door een combinatie van statusangst en misplaatste rancune.
Statusangst is door Alain de Botton (in zijn gelijknamige boek van 2004) omschreven als de vrees dat we niet aan de maatstaven van onze maatschappij kunnen voldoen en daarom waarde en respect verliezen; de zorg dat we op een lager treetje staan dan van ons verwacht wordt of dat we naar een lager niveau dreigen af te dalen.
Statusangst ontstaat door vergelijking: van jezelf met anderen, zoals wanneer je jezelf aan meer succesvolle mensen meet; of van jezelf met je eigen verwachtingen. De angst om tekort te schieten heeft in beide situaties dezelfde vooronderstellingen: succes is je eigen verantwoordelijkheid; het leven is maakbaar en moet daarom geweldig zijn; de verwachtingen liggen hoog. Dit zijn precies De Bottons oorzaken van statusangst: snobisme, hoge verwachtingen en het leven in een meritocratie.

Kaïn is bang om zijn status als geliefde zoon van God te verliezen – misschien ook wel zijn status als oudste zoon. Dat maakt hem agressief. Wat zijn agressie op Abel richt, is de nulsom-fout en de verplaatsing van zijn rancune van God naar Abel.
Ongetwijfeld gaat die verplaatsing gepaard met een bepaalde mate van zelfrechtvaardiging – en zelfbedrog. Het staat niet in de tekst, maar het kan niet anders of Kaïn zal een manier hebben gevonden om Abel en diens offer iets te verwijten. Dat het overdreven is. Dat het alleen bedoeld is om Kaïn de loef af te steken. Dat Abel een streber is, een wit-voetje-haler, een stiekeme manipulant.

Onze huidige samenleving is vol van Kaïns. Mensen die zich vooral bezig houden met vergelijken en die zich de hele tijd afgetroefd zien door anderen. En die deze ongelijkheid ten diepste als een onrechtvaardigheid ervaren.
Aan de ene kant belijden we dat we in een meritocratie leven, aan we andere kant ontkennen we dat handelingen en de resultaten van die handelingen verschillende waardes hebben. Maar als alles evenveel waard is, is er helemaal geen meritocratie.
We maken van alles een wedstrijd, maar willen dan niet dat er winnaars en verliezers zijn.

Ressentiment tekent onze tijd, dat hadden Nietzsche en Scheler goed gezien. Natuurlijk, emancipatie van achtergestelden is een goed idee, maar soms lijkt onze maatschappij geobsedeerd door gelijkheid. Elke vorm van ongelijkheid wordt dan als inherent onrechtvaardig beschouwd.

Iedereen is tegen discriminatie, maar mensen vergeten dat discriminatie onderscheid maakt waar dat niet gerechtvaardigd is. Vaak is onderscheid echter wel gerechtvaardigd.
Dat mensen met een gebroken loopbaan – vrouwen – minder verdienen dan mensen zonder loopbaanbreuk – mannen – is geen discriminatie. Mensen met minder ervaring hetzelfde betalen als meer ervaren krachten is dat wel. (Als ervaring het enige criterium is – daar valt natuurlijk het nodige op af te dingen.)
Dat mensen zonder bepaalde competenties een diploma wordt onthouden is geen discriminatie. De eisen verlagen en het diploma zo voor iedereen minder waard maken is dat wel.

Discriminatie is namelijk volgens mij ook dit: geen onderscheid maken waar dat onderscheid wel relevant is.
Je bij beloningen alleen focussen op iemands inspanning en niet op het resultaat is misschien bevorderlijk voor gelijkheid, maar niet voor rechtvaardigheid.

Kaïn offerde veldvruchten, Abel een lam. We weten niet waarom God de offers van beide broers verschillend behandelde, maar een mogelijke reden is deze: dat ze niet hetzelfde offerden!

Wat we wel weten: God waarschuwt Kaïn expliciet zich niet met Abel te vergelijken, maar zich alleen af te vragen of zijn eigen geschenk uit een goed hart komt.
Waarom is je gelaat betrokken? vraagt God. Mag je het niet opheffen, als je goed handelt?
Met andere woorden: maak je niet druk over wat het effect van je daden is en sla helemaal geen acht op de gevolgen bij anderen. Als je zelf goed handelt, mag je tevreden zijn en dat is het enige wat telt.

En tussen de regels door lezen we dat Kaïn zijn offer waarschijnlijk dus inderdaad niet uit een zuiver hart bracht, niet om God eer te bewijzen maar om zelf geëerd te worden – en meer geëerd dan Abel. Waarschijnlijk was Kaïn bezield door precies datgene wat hij Abel verwijt: de zucht om de favoriete zoon te zijn, om zijn broer te overtreffen, om gunstig bij hem af te steken.

Een dergelijke omkering is typisch voor ressentiment, dat altijd ook zelfbedrog is. De met ressentiment gevulde mens probeert een eigen zwakte te compenseren door die zwakte in de ander aan te vallen en in zichzelf te ontkennen.
We verklaren onszelf tot slachtoffer en de ander tot dader, ook als dat schema niet van toepassing is. En zo voedt het ook weer de overheersing van het melodrama in onze samenleving. Specifiek: het melodrama van verlies.

Maar daarover een andere keer meer!