167. Dansen met Zorba

Posted on 15 okt 2017 in Blog, Featured, Uncategorized

167. Dansen met Zorba

De roman Zorba de Griek van Nikos Kazantzakis gaat over de vriendschap tussen twee mannen. Er is de verteller, een anonieme Griekse intellectueel die genoeg heeft van zijn leven als boekenwurm en daarom een mijn-project aan de zuidkust van Kreta begint, en er is Alexis Zorba, een Macedonische duizendpoot – minnaar, mijnwerker, kok, muzikant, soldaat, verteller, danser – die voor hem gaat werken als opzichter.

‘Boekenwurm’ is de term waarmee de verteller zichzelf omschrijft, en waarmee hij het misnoegen met zijn eigen leven wil uitdrukken:

Hoe had ik, die zo hartgrondig van het leven hield, mijzelf zo lang kunnen bezighouden met al die onzin van boeken en door inkt zwart gemaakte bladzijden?

Tegenover de intellectuele, passieve bloedarmoede van de verteller staat de anti-intellectuele, warmbloedige, levenslustige hartstocht van Zorba. Een levenshouding die we kunnen kenschetsen met het adagium ‘Pluk de dag’.

Carpe diem
‘Carpe diem’ of ‘Pluk de dag’ is een oud Latijns gezegde dat komt uit een gedicht van Quintus Horatius Flaccus, uit de eerste eeuw voor onze jaartelling:

[…] sapias, vina liques, et spatio brevi
spem longam reseces. dum loquimur, fugerit invida
aetas: carpe diem quam minimum credula postero.

[…]wees wijs, zeef de wijn en tot een kort tijdsbestek
moet je je lange termijn inkorten. Terwijl wij praten ontsnapt de jaloerse
tijd: pluk de dag en reken zo min mogelijk op morgen

Het zijn de slotregels van Horatius’ 11e ode (lofzang) ui zijn eerste Odenverzameling, waarmee de dichter zijn geloof in de epicurische wereldbeschouwing en ethiek wilde illustreren. De rest van het gedicht waarschuwt voor zorgen over de toekomst en raadt aan alles te accepteren waar de goden mee zullen komen. Tegelijk is het een aansporing van Horatius aan zijn geliefde om de dichter vandaag nog te beminnen en daarmee niet tot morgen te wachten: want je weet maar nooit of die volgende dag nog zal komen.

Bij Horatius is er, net als bij Kazantzakis, een tegenstelling: tussen vandaag en morgen, tussen kennis van de toekomst (door astrologie) en onwetendheid over wat er komen gaat (waarin je moet berusten), tussen het huidige leven en een hiernamaals. En tussen de regels lezen we er ook een tegenstelling in tussen genieten van het leven en het beschouwen van het leven, tussen meedoen en beschrijven. Zoals bij Zorba. Want Horatius stelt niet filosofie of dichtkunst tegenover angst voor de toekomst of voor je eigen sterfelijkheid: hij wijst op levenslust, op lichamelijke liefde en wijn (met het gedicht samen hebben we de trilogie Wein, Weib und Gesang).

Carpe diem, again
Ik heb in een eerder artikel over Rembrandts zelfportretten gezegd dat deze werken proeven van reflectie zijn – bezinning op wat het betekent Rembrandt te zijn. En schilder. En beroemd. Ze vormen in mijn ogen daarom een soort ‘pittoreske’ filosofie.
Het gedicht Carpe Diem van de Amerikaanse dichter Billy Collins zou ik als een voorbeeld van poëtische reflectie willen noemen. Het gedicht bezint zich namelijk op de gedachte van ‘Pluk de dag’ en omdat het dit in dichtvorm doet, is het meteen ook een reflectie op wat het betekent om dichter te zijn.

Het gedicht begint met een strofe die je als ‘ode’ aan de lente zou kunnen zien:

Misschien was het de overvliegende wolken
of de lentebloemen die trilden tussen de dode bladeren,
maar ik wist ik geboren was om deze dag te plukken

Maar even later heet het:

Het leven ten volle leven, dat is de enige manier,
dacht ik terwijl ik bij het hoge raam zat
en met mijn potlood op de koepel van een glazen presse-papier
tikte

Hier zien we al een ironische tegenstelling tussen het ideaal en de werkelijkheid – en die tegenstelling wordt in het verdere verloop van het gedicht alleen maar groter:

De beker van het leven tot de bodem leegdrinken
was onweerstaanbaar advies
gaf ik toe terwijl ik iemands gegevens checkte

in het Woordenboek van Nationale Biografie

De dag plukken klinkt goed, lijkt Collins te zeggen, maar is nog niet zo gemakkelijk. Je weet dat het erom gaat ‘door de ijzeren poorten van het leven te rammen’, maar dit soort overpeinzingen vervullen ons terwijl we op de grond liggen, de handen onder het hoofd gevouwen, rustig naar het plafond starend.

Het vlees is gewillig, maar de geest is zwak – dat is zo’n beetje de moraal van dit gedicht. Ook de dichter wil wel ten volle leven, maar hij komt er alleen toe te bedenken hoe uniek deze dag is en hoe hijzelf verschilt van anderen – mensen die het schandelijk achten om om je rug te eindigen. Zij plegen liever hari-kari en vallen voorover, in plaats van hun levenloze ogen op het elegante teakhouten plafond boven hen te richten.
Je wilt er wel alles uit halen, maar het ritme van je overpeinzingen voert je sluipend mee van onbenulligheid naar onbenulligheid, van op een presse-papier tikken naar even wat opzoeken naar even een kaart schrijven naar even op het kleed gaan liggen.
(En net zo voert het gedicht ons mee: elke keer als er een pauze zou kunnen vallen waarin je het zou kunnen wegleggen – om nu dan toch echt, ten volle, te gaan leven – springt de onvoltooide zin al weer naar de volgende strofe en van daar weer naar de volgende.)

En toch.
En toch is er op het einde van Carpe Diem een soort verzoening en een opheffing van de tegenstelling, wanneer de verteller afsluit met:

en nu kan ik bijna de stilte horen
van de tempelklokken en de lichtere stilte
van de volgels die in het duister van de heg schuilen.

Wie zou kunnen zeggen dat dit sensitieve luisteren, dit jezelf ontvankelijk maken voor de boodschap van de wereld om je heen, niet een ultieme vorm is van de dag plukken? En als je dit alles, van de verlangende jacht op het volle leven tot de onderdompeling in de wereld, in de stille aandacht voor alles om je heen, in een gedicht vastlegt – heb je de dag dan niet gegrepen en vastgehouden op een manier die gelijkwaardig is aan die van Zorba?

Uiteindelijk, zegt Collins (maar hij zegt het niet, hij toont het door zijn gedicht), is er helemaal geen tegenstelling tussen dichter en minnaar, denker en doener, intellectueel en Zorba. Beide leven het leven, elk op hun eigen wijze, ten volle, omdat ze doen wat het beste bij hen past. Zorba moet beminnen en vechten en koken en eten. Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewonder…
En de intellectueel moet denken en schrijven.

En samen moeten ze dansen: