128. De stijl, dat ben je zelf – of een ander

Posted on 12 dec 2016 in Blog, Featured, Uncategorized

128. De stijl, dat ben je zelf – of een ander

Vorige week moest ik ter gelegenheid van Sinterklaas een surprise met bijpassend gedicht maken. Niet iets waarvoor ik een natuurlijke aanleg heb – ik bezit geen innerlijke poëtische bron om aan te boren. Wat ik wel kan, is een bepaald voorbeeld volgen, een stijl imiteren. En voor deze keer leek me de kinderpoëzie van Annie M.G. Schmidt een geschikt model te vormen. Dus ontstond, na wat broeden, het volgende gedicht:

Het egeltje Elise
Had het toch zo koud
Ze was aan het bevriezen
Daar buiten in het woud

Ik heb, zei Elise
Aan kou toch zo’n hekel
Zo zat ze te kniezen
Maar het hielp geen stekel

Een eekhoorn die zag haar
En zei, doe als ik
Ik wikkel me fijn in mijn staart
Lekker dik

Maar kijk, zei Elise
Ik heb niet zo’n staart
Ik heb niks te kiezen
Mijn staart is niks waard

En dan, zei Elise
Wat zou ik ook moeten
Mijn lijf zal niet vriezen
’t Zijn eerder mijn voeten

Misschien kun je dan
Jezelf helemaal rollen
Als je dat kan
Zoals bollen – die wollen

Misschien, zei Elise
Dat kan ik proberen
Heb niks te verliezen
De tijd zal het leren

Dus rolde Elise
Zich op tot een bol
Met staart tussen kiezen
En ging aan de rol

Ze rolde bergop
En ze rolde bergaf
Ze rolde in stap
En ze rolde in draf

Ze rolde langs stenen
Ze rolde langs schotsen
Ze rolde langs benen
Ze rolde langs rotsen

Uiteindelijk was
Haast bij haar hol
Nog maar een paar passen
Of één hele rol

Maar wat zag ze daar
Voor de ingang gezet?
Geen middel of klein
Maar een héél groot pakket

“Van Sint voor Elise”
Stond op het pakket
“Om niet meer te vriezen”
Was er bij gezet

Elise was sprakeloos
Waar te beginnen?
Ze sleepte de doos
Maar heel gauw naar binnen

Het lint eraf
De deksel omhoog
En toen stond ze paf
Want wat zag haar oog?

Daar kwamen tevoorschijn
Twee egelgrijze sloffen
Zo lekker met voering
dat was nog eens boffen!

Het egeltje Elise
Heeft het nu niet meer koud
Ze loopt zonder te vriezen
Lekker buiten in het woud

Ik weet, het is geen ‘Dikkertje Dap’ of ‘Beertje Pippeloentje’, maar voor Sinterklaas leek het me voldoende. En ik vlei mezelf dat een Annie Schmidt-lezer (en dat is ongeveer heel Nederland), haar stijl erin herkent – dat het dus een min of meer geslaagde imitatie is.

De stijl is de man – of vrouw
Van de Franse wetenschapper Buffon (voluit George-Louis Leclerc, Comte de Buffon) komt het woord “de stijl, dat is de man zelf”. In een lezing voor de Académie française zei hij: “Goed schrijven bestaat uit goed denken, voelen en uitdrukken, uit helderheid van geest, ziel en smaak… Le style c’est l’homme même”.
Wat Buffon bedoelde, was dat iemands stijl van schrijven niet zo maar een toevalligheid is, iets uitwendigs dat boven op zijn karakter en persoonlijkheid komt, maar dat het een uitdrukking van diens persoonlijkheid is. Een stijl is individueel en uniek – aan de stijl herken je de man (of vrouw).

Zeker geldt dit voor een stijl als van Annie Schmidt. Ik weet zeker dat ik een mij onbekend gedicht van haar zou kunnen lezen en meteen weten: dit is Annie.
Veel schrijvers hebben een herkenbare (en imiteerbare) stijl. Dickens. Hemingway. Mann. Proust. Nietzsche. Net als componisten of schilders. Daarom kun je componeren in de trant van Bach, of een nep-Vermeer schilderen.

En  wat is een stijl? Een stijl is een patroon. Een vorm van orde, waaruit een regel blijkt. Iets wat tot op zekere hoogte voorspelbaar is – wat een bepaalde mate van herhaling toont.

Maar als een stijl een patroon is, en als de stijl identiek is aan de mens, is de mens dan ook een patroon?
Ja.

Ik ben meerdere patronen
Mensen zijn patronen van vreemde lussen, in de uitdrukking van Douglas Hofstadter. Of misschien moet je zeggen: een vreemde lus van patronen. Zoiets als een Möbius band (hier in een variant van Escher):

unknown

Ons ‘Ik’ is een uiterst ingewikkelde lus (veel ingewikkelder dan die van Möbius, met veel meer dimensies), eentje waarbij het symbolische niveau overgaat in een fysieke en andersom – waarbij oorzakelijkheid allebei de kanten uit kan gaan. Mijn gedachten kunnen mijn lijf bewegen en mijn lijf beïnvloedt mijn gedachten.

Dit immens ingewikkelde patroon kan een beeld maken van zichzelf, maar ook van andere mensen. Daarbij ‘spiegelt’ het (ik kan hier alleen maar metaforen gebruiken) de patronen van andere ‘ikken’. En de clou hierbij is: omdat elk ‘ik’ een patroon is, is elk gespiegeld patroon van een ik zelf ook weer een ik – een persoon.

In andere woorden: als ik, dat wil zeggen mijn patroon/lus, jouw patroon/lus representeert, representeert het meteen jou. Jij en ik vallen dan gedeeltelijk samen en jij ‘leeft’ dan voor een deel in mijn brein, temidden van alle andere patronen die daar huizen – zoals die van andere ‘ikken’.
Het brein is volgens deze gedachtengang niet het huis van één ik, maar van vele. Natuurlijk is er een hoofdbewoner – dat ben Ik. Zoals Jij de hoofdbewoner van jouw brein bent. Onze patronen worden namelijk voor een groot deel bepaald door de input van onze lichamen, inclusief de inrichtingen van onze breinen. Maar niet helemaal.
Net zoals op een computer een heleboel besturingssystemen en programma’s kunnen draaien, die elk van die computer een ander apparaat kunnen maken (een camera, een telefoon, een spelcomputer, een tekstverwerker, etc.), zo kunnen er in ons brein allerlei ‘persoonlijkheden’ draaien.
Ik ben meerdere patronen – in meer of mindere mate.

Wat betekent dit voor de kwestie van stijl en mens? Als bovenstaande ideeën kloppen, dan is ‘Annie M.G. Schmidt’ een patroon, net zoals de stijl van Annie Schmidt een patroon is. En omdat stijl en mens gedeeltelijk samenvallen (de schrijfstijl is niet de gehele mens – al is het de gehele Schmidt die ik ken), kan ik dat patroon ook in mijn brein laten draaien. De vreemde lus waarin veel van de persoonlijkheid van Annie Schmidt zit, ‘draait’/’werkt’/’veroorzaakt’ dan terwijl zij in mij huist. Ze beweegt mijn brein en brengt gedachten voort die op hun beurt weer mijn hand sturen terwijl ik Schmidtiaanse regels opschrijf.
Terwijl ik aan het dichten ben, dicht Annie Schmidt op een bepaalde manier in mij.
‘Een bepaalde manier’ betekent hier: een manier, die moeilijk precies te beschrijven is. Het betekent niet: een analoge, spreekwoordelijke manier.
Annie Schmidt namelijk, het patroon Annie Schmidt, is letterlijk aanwezig wanneer ik in haar stijl aan het dichten ben (zij het op een onvolledige en gebrekkige manier). Je zou ook kunnen zeggen dat Annie mijn hoofd dan gebruikt om een gedicht te schrijven – en dat ‘Het egeltje Elise’ dus op zijn minst twee auteurs heeft. (En misschien wel meer, want er zit bijvoorbeeld ook de invloed van de Amerikaanse kinderboekenschrijver Dr. Seuss in, en wie weet van hoeveel anderen).
Niet slecht voor iemand die al 21 jaar dood is.

Was getekend: Toine en Annie