Vorige week legde ik Hannah Arendts onderscheid van arbeiden, werken en handelen uit. In mijn termen: sloven, maken en interactie. Onze maatschappij, zo betoogde ik, brengt maken – het vrije, creatieve scheppen – vaak terug tot sloven. En sloven – de wisselwerking van produceren en consumeren – is tegenwoordig vaak niet meer dan consumeren.
Hoe zit het met de derde dimensie van werken – handelen of interactie?
Voor een uitleg van interactie wil ik even terug naar onze kleutertijd, de tijd waar we met andere kinderen beginnen te spelen. Wie doet er mee met tikkertje? Jullie spelen niet eerlijk! Wie het eerste bij de boom is, heeft gewonnen!
Het belangrijkste probleem waarvoor een groep spelende kinderen zich gesteld ziet, is dit: hoe kunnen twee of meer mensen met verschillende meningen, verschillende verwachtingen, verschillende maatstaven en ontelbare andere onderscheiden, toch samen iets doen – zodanig, dat elk van de spelers liever wel dan niet meedoet?
Het lijkt bijna triviaal, omdat we dit van kleins af aan geoefend hebben, maar het is het niet. En het wordt ook nooit triviaal: niet op school, niet in een gezin, niet tijdens het werk. Ons hele leven lang blijft dit onze belangrijkste activiteit: samenwerken. Wat niet wil zeggen dat we het altijd goed kunnen, of dat iedereen er even bedreven in is.
Er bestaan vele situaties waarin samenwerking moeilijk is. En een heleboel mensen zijn niet goed in meewerken – enkel in tegenwerken. Maar we ontkomen er niet aan, sterker nog: in elke situatie waar mensen bijeen zijn is samenwerking onontkoombaar – en zelfs tegenwerking veronderstelt een bepaalde mate van overeenstemming (je kunt niet ‘in het wilde weg’ tegenwerken, maar alleen in een bepaalde situatie waar al overeenstemming over bestaat).
Mee- of tegenwerking, wedijver of samenwerking: het is allemaal menselijke interactie, het is handelen tussen personen. En personen zijn vrij. Dat betekent dat ze dingen kunnen doen die we niet verwachten en niet willen. En die we ook niet meer ongedaan kunnen maken.
Van personen moeten we altijd het onverwachte verwachten. Ze kunnen altijd iets nieuws beginnen, een initiatief nemen, iets starten dat niet voorzien was – niet door anderen en niet door henzelf. Want geen mens kent zichzelf goed genoeg om te weten of hij/zij het volgende moment iets nieuws zal beginnen, of niet. En we weten al helemaal niet wát dat nieuwe zal zijn.
In die nieuwe, spontane actie toont zich de handelende persoon – en wordt die geopenbaard als een uniek en onderscheiden mens. Omdat de persoon niet weet wát er gaat gebeuren, voordat de actie begint, weet hij of zij ook niet wélke persoon er precies in die actie getoond zal worden. Daarom zit er aan een spontane daad ook altijd een risico.
Het is natuurlijk mogelijk dat een actie niet spontaan is, maar een afgewogen zet om een bepaald doel te bereiken. Dan blijft de persoon achter de daad verborgen, zoals achter de meeste producten de maker ook verborgen blijft. Die overeenkomst is niet toevallig: in een dergelijke situatie probeert de ‘agent’, net als een maker, een vooraf bepaald doel te bereiken, waarvan al een beeld bestond in zijn of haar hoofd. Omdat in deze setting ook andere mensen als middelen worden gebruikt, of als toeschouwers, is er niet echt sprake van interactie. Er is geen verrassing, geen vernieuwing. Misschien is er verwondering en verbazing bij de toeschouwers of medespelers, maar niet bij de agent-maker zelf. Die heeft vooraf een plan uitgestippeld en voert dat nu slechts uit.
Echte interactie is iets heel anders en daarom gaapt er ook een kloof tussen een echte agent en een maker, groter dan die tussen maker en slover.
Bij echte interactie start iemand iets – zegt iets, doet iets – dat wordt opgenomen in het grote web van menselijke handelingen en verhoudingen. En daar verandert het in iets dat door niemand, laat staan de starter, kon worden voorzien. Het lijkt op de vleugelslag van de vlinder die een storm veroorzaakt aan de andere kant van de oceaan.
Een student in Belgrado schiet een man en vrouw neer in een auto – en een maand later breekt de eerste wereldoorlog uit.
IBM laat een kleine leverancier het copyright van een besturingssysteem voor hun computers houden – en die leverancier start met dit systeem het grootste softwarebedrijf van de wereld, Microsoft.
Een zeevaarder zoekt een kortere weg naar Indië en vier eeuwen later worden de Verenigde Staten van Amerika gesticht.
Het onvoorzienbare van interactie schuilt in de vrijheid van de mensen die het initiatief overnemen en daarin hun eigen keuzes maken. Die keuzes kunnen misschien worden beïnvloed, maar nooit gestuurd. Ze kunnen misschien statistisch worden ingeschat, maar nooit met zekerheid voorspeld.
Alle interactie is gelijkwaardig en wederkerig. Ik start iets, maar ik schrijf niet voor wat jij met mijn actie doet. Ja, eigenlijk weet ik pas wat ik ben begonnen, als ik zie hoe jij, en vervolgens anderen, ermee aan de slag gaan. Eerder is mijn actie maar een slag in de lucht geweest. Pas als ik zie hoe jij mij begrepen heb, weet ik zelf wat ik bedoeld heb.
In isolement is er geen actie, met andere woorden: alle actie is interactie. De notie dat ik iets in de wereld kan brengen dat niet door anderen wordt opgepakt en veranderd, is een illusie. Daarom is de overeenkomst tussen manager en ambachtsman ook zo misplaatst. Een stoel kun je in je eentje maken. Een organisatie niet.
Een leider is iemand die iets in beweging brengt, iets in gang zet. En daarmee houdt leidinggeven meteen ook op. Alle pogingen om het in gang gezette vervolgens ook te beheersen, zijn tot mislukken gedoemd. We maken onszelf wijs dat het mogelijk is, omdat we niet met de fundamentele onzekerheid van interactie kunnen leven. En omdat we graag resultaten aan iemand toeschrijven, omdat we graag een winnaar willen aanwijzen. We willen herkenbaarheid, in een internetwoord: vindbaarheid. We zijn afkerig van de anonimiteit die een paradoxaal en ongewenst gevolg van interactie is.
Die anonimiteit van interactie heeft ook weer met vrijheid en onvoorspelbaarheid te maken. Ik zet iets in gang en door dat begin openbaar ik mijzelf. Maar wie ik ben, blijkt pas als anderen mijn actie hebben overgenomen en tot interactie hebben gemaakt. Dat is beangstigend. Liever wil ik dat anderen voorspelbaar handelen, volgens een script, zodat ik controle houd over wat ik van mijzelf blootgeef. En zodat het eindresultaat rechtstreeks op mij kan worden teruggevoerd, zodat iedereen kan zeggen dat het mijn prestatie is. Ik wil niet dat leider en volgers gelijkwaardig zijn, ik wil dat de leider een winnaar is en de volgers verliezers. Ik wil niet dat de leider een ‘eerste onder gelijken’ is, maar een eerste tussen laatsten.
In onze samenleving – en in de meeste van onze organisaties – bestaat er een grote angst voor werkelijke interactie. Daarom is de interactie meestal vervangen door wedijver.
Is dit erg?
Wanneer we alles als een wedstrijd zien, met een duidelijk begin en einde, een duidelijke uitkomst en een evidente winnaar, voorkomen we wel veel onzekerheid. Het geeft ook vastigheid, structuur. En aan een bepaalde mate van structuur heeft iedereen behoefte.
Die behoefte kunnen we niet negeren, maar evenmin kan ontkend worden dat het element van wedijver in onze moderne, westerse samenleving erg ver is doorgeschoten – en dat het andere, niet-competitieve activiteiten, in de verdrukking heeft gebracht. En dat is zeker erg, omdat daarmee in elke sfeer van menselijke activiteit – sloven, maken en interactie – veel waardevols verloren is gegaan. Bovendien zijn de averechtse gevolgen overduidelijk, op elk niveau.
Wat werken in organisaties betreft, zijn de voornaamste gevolgen dat mensen ongelukkig worden van hun werk, dat ze er ziek van worden, dat hun creativiteit wordt gefrustreerd en dat ze er niet zichzelf kunnen zijn.
Wat valt hieraan te doen? Om die vraag te kunnen beantwoorden, moeten we eerst zien hoe onze ‘winnen is alles’-samenleving eigenlijk functioneert. Meer hierover volgende week!