325. Held in eigen ogen

Posted on 19 feb 2021 in Blog, Epos, Featured, Uncategorized

325. Held in eigen ogen

Een paar weken geleden schreef ik over heldenzanger Pindaros en over de onmisbare rol die dichters bij de creatie van helden spelen. Zonder Homeros zouden we Achilles en Odysseus vergeten zijn – of op een heel andere manier gedenken dan we nu doen.

Socrates zouden we zonder zijn leerling Plato ook heel anders in herinnering hebben, maar waarschijnlijk zouden we hem niet geheel vergeten zijn. Er bestond in het Athene van de vierde eeuw v.Chr. namelijk een genre van Socratische dialogen dat door meerdere schrijvers werd beoefend. Van hen is soldaat-historicus Xenofon de bekendste en de enige wiens werken in hun geheel zijn overgeleverd.

Socrates was tijdens zijn leven al bekend genoeg om in komedies bespot te worden en na zijn dood beroemd genoeg om herdacht te worden in geschriften die hem opvoerden op de wijze die hem beroemd had gemaakt: sprekend.

Echter. Hoewel dus ook Socrates zijn ‘heldendichters’ had, is zijn verhouding tot roem heel anders dan die van Achilles, Odysseus of de Olympische winnaars van Pindaros.

Kleos
Achilles en co. streefden er in hun leven naar om bezongen te worden – dat was het doel van hun bestaan.
Roem werd bij de Grieken aangeduid met het woord kleos, dat altijd ook, zou je kunnen zeggen, een ‘akoestische’ component had. Kleos betekende dat mensen over je spraken of over je zongen. Dat kon overigens positief of negatief zijn, kleos stond voor zowel beroemd als berucht. Ook de persoon over wie geroddeld wordt heeft kleos.

Wat Griekse helden, zeker van Homeros tot Plato, wilden was een BG (Bekende Griek) zijn – ze wilden bezongen worden om zo niet in de vergetelheid te raken. Daartoe vochten ze zich desnoods dood tegen een overmacht, zoals de Spartanen tegen de Perzen bij Thermopylae. Het enige dat hen dit opleverde was een grafteken met het befaamde inschrift

O vreemdeling, vertel de Spartanen dat hier
wij liggen die gehoorzaam waren aan hun bevelen

maar voor veel Grieken was een dergelijk grafschrift, een lied, een epigram het hoogst haalbare. Zij leefden volgens wat Rebecca Newberger Goldstein ‘de ethos van het buitengewone’ heeft genoemd. Tegenover het gemiddelde, uitwisselbare en uitwisbare, je zou kunnen zeggen ‘vergetelijke’ leven plaatsten de Hellenen de roemruchte daden van een Achilles, die liever een kort en opmerkelijk leven wilde leiden dan een lang leven dat zich niet van dat van anderen zou onderscheiden.

Roem zagen Achilles en co. als enige middel om hun ‘kleine’ leven te vergroten – bezongen worden door lofdichters als de enige wijze om hun leven uit te breiden of te ‘versterken’ (als in het ‘versterken’ door een luidspreker).
In onze tijd wordt een leven versterkt door likes en retweets op social media, in de klassieke oudheid gebeurde dat door regels van dichters als Simonides of Pindaros.

Waarom wilden mensen een dergelijke versterking of vergroting van hun leven? Plato zelf geeft in de dialoog Symposion een antwoord, al legt hij dit in de mond van Socrates, die overigens ook weer niet zichzelf als bron neemt, maar een (zogenaamde) leermeesteres, Diotima. Volgens Diotima worden onze levens getekend door eros, liefde/begeerte, en de zorg voor onze kinderen. En achter beide fenomenen schuilt het verlangen naar onsterfelijkheid.

Kijk immers maar eens naar de eerzucht van mensen, als je wilt. Je zou verbaasd staan over het onredelijke daarvan… tenzij je beseft wat ik je heb gezegd en je bedenkt wat voor vreselijke aandoeningen de eros in hen opwekt om toch maar naam te krijgen ‘en een onsterfelijke roem voor de eeuwigheid te winnen’. (“καὶ κλέος ἐς τὸν ἀεὶ χρόνον ἀθάνατον καταθέσθαι” – Plato citeert hier een onbekende dichter of verzint zelf een citaat om zijn woorden te ondersteunen.)

Roem verwerf je om de dood te bestrijden – en voor onsterfelijkheid is het dus nodig dat mensen je naam kennen. Hoe anderen over je denken – dat is de maatstaf om je leven te verlengen en te vergroten. Je zou kunnen zeggen dat een Grieks leven draaide om de voetafdruk van de roem die je naliet.

Deugd
Een goede naam in de ogen van anderen – dat was wat het leven de moeite waard maakte en de dood op afstand hield. Tenminste, dat dachten de meeste Grieken, tot in de tijd van Socrates. Met de leermeester van Plato, echter, begint een tegenbeweging.

Zowel Homeros als Plato gebruiken het woord arete, ‘deugd’, voor een geslaagd leven. Maar deugd betekent voor de oude dichters iets heel anders dan voor de latere filosofen, voor Achilles iets heel anders dan voor Socrates.
Bij Homeros en andere dichters zit in arete altijd een element van kleos – het staat voor zaken die door anderen (de menigte) als goed, dapper, excellent worden gezien. Arete betekent voorspoed en waardigheid in de ogen van andere mensen.

Bij Socrates ontstaat voor het eerst de betekenis van deugd die niet door de publieke opinie wordt bepaald, maar door het eigen oordeel. Zelfs als dat oordeel dwars tegen het publieke gevoel ingaat.
In de platoonse dialoog Gorgias formuleert Socrates het als volgt:

Liever een niet-gestemde en valsklinkende lier bespelen, liever een valszingend koor leiden, liever in meningsverschil, ja in tegenspraak zijn met de grote hoop van mensen dan, op mijn eentje, met mezelf in disharmonie te leven, mijzelf tegen te spreken.

Met andere woorden: wat een geslaagd leven is maak ik zelf wel uit, daar hebben andere mensen niets over te zeggen. Sterker nog: al zouden ze mij massaal tegenspreken, dan betekent dat nog niets voor mijn gevoel van eigenwaarde.

Om dit nieuwe, particuliere begrip van deugd uit te dragen creeerde Plato het ‘lijdensverhaal’ over de rechtszaak en executie van Socrates in zijn Apologie en Crito. Beide dialogen hebben impliciet als thema: Socrates tegenover de Atheense massa.

Over het proces en de terdoodveroordeling van Socrates zijn bibliotheken volgeschreven. Ik kan hiervan, met mijn beperkte ruimte (en kennis), geen samenvatting van geven. Maar ik weet wel dat, zoals Plato het beschrijft, Socrates overduidelijk een andere ethiek voorstaat dan de bevolking van Athene en dat hij in zijn redevoeringen tijdens het proces moeite doet het verschil zo duidelijk mogelijk over het voetlicht te brengen.
De letterlijke aanklachten van zijn tegenstrevers, Meletus, Anytus en Lyco – het bederven van de jeugd, het niet vereren van inheemse goden en het introduceren van nieuwe – weet Socrates met gemak te weerleggen, maar hij doet dit op een wijze die de verschillen tussen hem en zijn 500 juryleden alleen maar groter maakt. Volgens Socrates houden zij zich namelijk ten onrechte bezig met het nastreven van kleos, terwijl het om waarachtige arete zou moeten gaan. De god Apollo heeft de filosoof daarom opdracht gegeven zijn medeburgers onvermoeibaar tot de ware deugd,tot de vervolmaking van hun eigen ziel aan te sporen. En naar Socrates eigen zeggen zou de stad hem hiervoor moeten belonen, niet straffen.

En zolang ik adem heb en ertoe in staat ben, zal ik nimmer ophouden met filosoferen, met u aan te sporen, met ieder van u, die ik op mijn weg aantref, terecht te wijzen. Ik zal u zeggen zoals ik het gewoon was: “Waarde vriend, u bent een Athener, d.w.z. een burger van de grootse en om haar macht en wetenschap meest vermaarde stad. En u schaamt u niet u in te spannen om zoveel mogelijk geld bij elkaar te schrapen, en roem en eer! Maar om inzicht en waarheid en om de vervolmaking van uw ziel bekommert u zich niet! Daar kijkt u niet eens naar om!” En mocht iemand van u dit betwisten en beweren dat hij er wel zorg voor draagt, nee, dan zal ik hem niet gemakkelijk loslaten; ik zal niet weggaan voordat ik hem ondervraagd, onderzocht en weerlegd zal hebben. En blijkt het dan dat hij de ware deugd niet bezit, maar dat hij beweert van wel, dan zal ik hem verwijten dat hij het minst geeft om wat het meest waard is en minder belangrijke dingen hoger aanslaat. En dat zal ik doen met ieder die ik ontmoet, oud of jong, vreemdeling of stadsgenoot, vooral met mijn stadsgenoten, want u bent me nader door het bloed. Zo luidt toch Gods bevel, weet het goed. Ik voor mij geloof dat tot op heden geen groter zegen aan de stad te beurt is gevallen, dan mijn ijver voor de zaak van de god.

In zijn oppositie tegen het Atheense en Panhelleense begrip van deugd fungeert Socrates als een eenzame en daardoor des te grotere held. Tenminste, in de schildering door Plato. En Socrates is daarmee ook een nieuw soort held, een held zoals die voor zijn tijd niet voorkwam (al toont hij verwantschap met andere denkers uit wat Karl Jaspers de Achsenzeit heeft genoemd, zoals Zoroaster, Confucius en Boeddha). En met hem is dan ook de weg vrijgemaakt voor de latere filosofische (Epicurus) of religieuze (Jezus) held.

Dat maakt Socrates tot een held van het type II – een held die de wereld anders achter laat dan hij hem heeft aangetroffen – en is de Apologie (met de Crito) een secundair epos.

Socrates is de held van het individuele geweten en een belangrijke stap richting het idee van een individuele persoon als drager van de ultieme waarde. Later, wanneer de ‘klassieke’ held Alexander de Griekse gedachten naar het Midden-Oosten heeft gebracht, zullen Jezus en Paulus hier volgende stappen in zetten.
Maar daarover een andere keer!