189. Moet een stem wel geheim zijn?

Posted on 25 mrt 2018 in Blog, Featured, Uncategorized

189. Moet een stem wel geheim zijn?

Afgelopen woensdag resulteerden de gemeenteraadsverkiezingen in een enorme versplintering van het politieke landschap. De lokale partijen werden nog groter dan vier jaar geleden. De traditionele bestuurderspartijen uit het politieke midden vielen verder terug. Aan de flanken kwamen nieuwe partijen op.

Volgens Volkskrant-commentator Martin Sommer markeren deze verkiezingen de definitieve doorbraak van individualisering. Mensen kiezen volgens hem naar hun levensgevoel en vragen: wat doet deze partij voor mij? Anno 2018 moet de partij bij de kiezer passen, niet de kiezer bij de partij. Ieder z’n eigen partij, zoals ieder z’n eigen merk schoenen of spijkerbroek.

Een paar weken geleden analyseerde ik wat een (politieke) stem kan betekenen en waarvan hij een uitdrukking kan zijn:

– je lichaam en zijn belangen
– je gevoel of stemming
– de groep waar je jezelf mee identificeert
– je smaak
– je karakter

In Sommers optiek is punt 4, je stem als uiting van persoonlijke smaak, nu bepalend voor verkiezingen. Hierin spelen punten 2 en 3 natuurlijk ook mee, want je wilt je goed voelen bij wat je kiest en je smaak is nooit uniek, je bent in onze samenleving altijd onderdeel van een mode, een trend. Een consumptiepatroon.

Kiezers zijn nu vooral consumenten en zo worden ze ook benaderd door politieke partijen. Partijen lopen marketingbureaus als Motivaction na, dat Nederland heeft opgedeeld in doelgroepen. ‘Moderne burgerij’. ‘Nieuwe conservatieven’. ‘Opwaarts mobielen’. Een partij ’target’ vervolgens een bepaald electoraat met meningen waarvan men bij voorbaat weet dat die zullen aanslaan. Zo heeft het CDA een bewuste strategie om via kritiek op immigratie ‘moderne conservatieven’ aan zich te binden.

Het gebruik van focusgroepen of de afstemming van boodschappen op Facebook-profielen – ze wijzen op dezelfde onderliggende trend: partijen zijn nu geen ideologische organisaties meer die hun verhaal aan de man of vrouw proberen te brengen; ze zijn meer en meer clubs die op zoek zijn naar een boodschap om een specifiek publiek aan te spreken.
(Ook passend in het beeld: tv-debatten waarbij partijen hun eigen stellingen aandragen om een bepaalde doelgroep te bedienen.)

Stemmen is een markt geworden. Of beter: stemmen is alléén nog maar een markt.

Stemmen als trust
Zoals ik drie weken geleden heb betoogd, is dat niet de oorspronkelijke doelstelling van democratie. Niet van de directe democratie in het oude Athene en niet van de vertegenwoordigende democratie in de moderne tijd.
Een van de belangrijkste vormgevers van onze representatieve democratie, John Stuart Mill, schreef dat de democratie twee doelen heeft

– zo goed mogelijk bestuur
– de educatie van de burger

Door de burger een stem te geven in het eerste doel, wordt hij gemotiveerd zich te ontwikkelen. En een ontwikkelde burgerij is de beste voorwaarde voor goed bestuur. Zo ontstaat een spiraal naar boven, een virtuous circle.
Voor die opwaartse spiraal is wel nodig dat mensen niet met hun onderbuik of puur voor het eigenbelang stemmen. Mill ging ervan uit dat een democratie alleen werkt wanneer mensen het stemrecht als een trust, in de juridische zin van de term, beschouwen – iets dat hen niet is gegeven om er zelf beter van te worden, maar om te beheren ten bate van anderen. Van het algemeen nut (waar ook toekomstige generaties onder vallen).
‘Stemrecht’ is voor de kiezer dan ook allereerst

een zaak van plicht; hij is gehouden om te stemmen naar zijn beste en meest gewetensvolle mening over het algemene welzijn.

Mill zag natuurlijk wel dat mensen ook kunnen stemmen ‘uit financiële overwegingen, uit kwaadaardigheid, uit gekwetstheid, uit rivaliteit, vanuit vooroordelen en belangen van een klasse of groep’. Om een dergelijke manier van stemmen, die volgens hem ‘oneerlijk en gemeen’ was, tegen te gaan, bepleitte Mill twee zaken: educatie en kiezen in de openbaarheid.

In Mill’s tijd was er net een discussie gaande over geheim stemmen. Tot dan toe gebeurde stemmen voornamelijk op de klassieke Griekse en Romeinse manieren: bij handopsteken, mondeling (zoals nog in ons parlement) of door op een veld of plein letterlijk achter je kandidaat te gaan staan.
In de loop van de negentiende eeuw signaleerden echter meerdere democratieën dat deze vormen van ‘ballotage’ de weg vrijmaakte voor beïnvloeding en corruptie. Een groot, nieuw electoraat van grotendeels ongeschoolde kiezers liet zich gemakkelijk omkopen, sturen en bedreigen door ‘politieke machines’, afnemers (klanten), bazen en landeigenaren.
Om de kiezers tegen hun beïnvloeders te beschermen namen de grote democratieën één voor één wetten aan om de stemming geheim te maken – dan kon geen fabrieks- of landeigenaar immers meer controleren of je jezelf aan zijn opdracht had gehouden. Aan het einde van de eeuw was stemmen overal geheim en ruim een eeuw later wordt een geheime stemming overal als een essentieel onderdeel van democratische verkiezingen gezien. Het recht op een geheime stem is verankerd in onze Grondwet en staat ook in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Verkiezingen dienen ‘vrij en geheim’ te zijn – en in de nu heersende optiek zijn ze vrij omdat ze geheim zijn.

John Stuart Mill keek hier heel anders tegenaan.
In Mill’s optiek moet je het actieve stemrecht waardig zijn door zelf, bewust, je keuze te maken. Je stemt als uitdrukking van je eigen wil, als vrije daad. En die vrijheid houdt in dat je niet je manager, huisbaas of afnemer volgt, noch je onderbuik of eigenbelang, maar je eigen geweten. Jouw overtuiging betreffende wat het beste is voor de maatschappij.
Dat is vrijheid.

Om mensen die vrijheid te laten uitoefenen, zei Mill, helpt het als ze zich publiek moeten (kunnen) verantwoorden. Mensen zullen hun geweten niet zo gauw verloochenen wanneer ze op dat gedrag kunnen worden aangesproken:

Behalve onder invloed van een gepassioneerde opwinding doet niemand datgene wat men hem zal verwijten, of het moet uit een eerder gevormd en vastgesteld doel zijn; wat al een bewijs is van een bedachtzaam en weloverwogen karakter en, behalve in radicaal slechte mensen, voortkomt uit oprechte en sterke persoonlijke overtuigingen. Zelfs het pure feit verslag te moeten doen van je handelingen is een sterke aansporing gedrag te vertonen waar fatsoenlijk verslag van kan worden gedaan. Als iemand denkt dat de simpele verplichting het fatsoen op te houden geen aanzienlijke beperking van machtsmisbruik is, is hij nooit gewezen op het gedrag van degenen die zich hier niet door beteugeld voelden. Openbaarheid is onmisbaar, zelfs waar het niet meer doet dan voorkomen wat niet geloofwaardig verdedigd kan worden – en om beraadslaging te noodzaken, en iemand te dwingen om, alvorens hij handelt, te bepalen wat hij moet zeggen als hij zich voor zijn daden moet verantwoorden.

Daarom was Mill voor een openbare, niet een geheime stem. Hij zag ook geen dwingende reden voor geheimhouding, omdat volgens hem zijn tijdgenoten al niet meer willoze marionetten in de handen van gevestigde belangen waren, maar steeds meer zelfstandig denkende kiezers. Zijn standpunt delfde in het debat het onderspit omdat een meerderheid de gevaren van kiezerscorruptie en -intimidatie wel groot genoeg vond.

Een nieuw debat
Gelden de redenen voor geheim stemmen nog? Zijn ze nog zo dwingend als in de tweede helft van de negentiende eeuw?
Ik weet het nog zo net niet.

Het eerste wat moet worden opgemerkt, is dat de maatschappij enorm is veranderd. Hoewel er vast nog wel plekken zijn waar de sociale controle een dominante factor is (immigrantengemeenschappen, de bijbel-belt) is de invloed van de lokale meerderheid, het kerkgenootschap, het bedrijf of de familie geen schim meer van die van de negentiende eeuw (of zelfs maar vijftig jaar geleden). Zou een openbare stemming er echt toe leiden dat mensen massaal politieke druk gaan uitoefenen op hun buren, kinderen, werknemers, medeparochianen? Zouden klanten massaal winkeliers laten weten dat ze hun klandizie terugtrekken, tenzij…? Komt een maffiose groep vanuit het stadhuis je in elkaar slaan?
Ik geloof er niks van. Alleen al de rechtsbescherming van kiezers is nu onvergelijkbaar beter dan bij het invoeren van stemhokjes. Er is ontslag- en huurbescherming. Geloofsgemeenschappen zijn veel kleiner en veel losser. Wie wordt geïntimideerd of gediscrimineerd vanwege zijn of haar politieke overtuiging kan de politie bellen of de gang naar de rechter maken. En er zijn geen tekenen dat het apparaat van de rechtsstaat zelf ernstig gecorrumpeerd is door of via de politiek.

Bovendien is het juist de huidige consumenten-cultuur, de levensstijl-politiek, die rechtstreekse beïnvloeding ouderwets en overbodig maakt. Wie zou iemand in het huidige tijdsgewricht zijn persoonlijke politieke smaak willen ontzeggen? Je bemoeit je ook niet met iemands frisdrank-keuze.

En net zo belangrijk als de maatschappelijke wijzigingen zijn de veranderingen bij de kiezers zelf.
In tegenstelling tot de situatie in 1859 zijn burgers in 2018 nu bijna allemaal voldoende opgeleid – negentig procent van hen heeft meer dan basisonderwijs genoten. Verder zijn ze via moderne media oneindig beter geïnformeerd dan hun voorouders, ook in de tijden van fake news en informatiebubbel.

Je kunt je dan ook zo langzamerhand afvragen of de voordelen van een openbare stemming niet opwegen tegen de (potentiële) nadelen. Sterker nog, de nadelen zouden gedeeltelijk worden ondervangen door de voordelen: een openbare stem zou mensen dwingen uit te leggen waarom ze iets gekozen hebben – en als dat vanwege sociale druk of valse informatie is gebeurd, kan die keuze worden bekritiseerd.
Verder zouden mensen ontmoedigd worden al te radicale flankpartijen te volgen. Zoals bekend houden mensen een keuze voor een extreme partij vaak geheim – bijvoorbeeld omdat ze moeite hebben een filmpje als dit te verdedigen:

In de Verenigde Staten bleef de steun voor Trump lang onzichtbaar, omdat mensen wel wisten dat hij zich in tal van opzichten schandelijk gedroeg en ze niet openlijk voor hun stem uit wilden komen. En door het geheim van het stemhokje hoefden ze dat ook niet. Niemand vroeg orthodoxe christenen te rechtvaardigen waarom ze op een echtbreker stemden, of Hillary-haters om hun samenzweringstheorieën te toetsen.
En dergelijke ondervraging is echter wel nodig – juist om van een politieke stem weer meer dan een life style choice te maken.

Ik denk dat elke poging om het politieke gesprek naar een hoger niveau te tillen, welkom is. Afschaffing van het stemgeheim zou daarvoor een middel kunnen zijn. Of in elk geval debat over de afschaffing.