185. Leve het referendum

Posted on 24 feb 2018 in Blog, Featured, Uncategorized

185. Leve het referendum

Gisteren heeft de Tweede Kamer ingestemd met de afschaffing van het raadgevende referendum. Hoewel een grote meerderheid van de Nederlandse kiezers op een of andere manier een referendum wil (slechts 30% pleit voor afschaffing) hebben de coalitiepartijen zich aan de afspraak uit het regeerakkoord gehouden en met een krappe meerderheid de (nog niet zo heel) oude wet weggestemd. Na het Oekraïne-refrendum van twee jaar geleden en de raadpleging over de wet veiligheidsdiensten op 21 maart a.s. zal het totaal op twee raadgevende referenda blijven steken.

Oppositiepartijen en commentatoren hebben de laatste week al geconstateerd dat de argumenten van het kabinet wel heel erg schraal zijn. Het raadgevend referendum zou niet gebracht hebben ‘wat ervan werd verwacht’ en het zou niet meer kunnen dienen als opmaat voor een bindend, correctief referendum omdat daarvoor geen meerderheid is. Tenslotte zou over de afschaffing van het referendum zelf geen referendum mogen worden gehouden, want ‘dan kun je wel aan de gang blijven.’

De armzaligheid van deze drie argumenten is te duidelijk om er veel woorden aan vuil te maken.
Over wiens verwachtingen hebben we het: van de kiezer of de gekozene, de oppositie of de regering, de democratische vernieuwers of de mensen die alles bij het oude willen laten? En kunnen meerderheden en coalitiesamenstellingen niet wisselen, zodat er op een gegeven moment wel een meerderheid voor bindende referenda ontstaat? En waarom de kiezer niet het laatste woord geven? Minder dan vier maanden geleden verkondigde premier Rutte nog zelfverzekerd dat ‘een grote meerderheid’ bij een referendum over het adviserend referendum zou zeggen, ‘afschaffen.’ Waarom die overtuiging niet aan een test onderwerpen?

De doelen van een staatsbestel
In zijn invloedrijke werk over het vertegenwoordigende kiesstelsel, Considerations on Representative Government (1859), stelt John Stuart Mill dat regeren twee doelen dient:

– zaken van de gemeenschap zo goed mogelijk regelen
– de mensen opvoeden (tot mondige burgers)

Voor het tweede is volgens Mill nodig dat je mensen inspraak geeft in politieke aangelegenheden, lokaal of nationaal. In zijn ogen bevorder je deugd en intelligentie het meest als je mensen een stem geeft in het bestuur. En een deugdzame, intelligente (hoog opgeleide) bevolking is weer de beste voorwaarde voor een goed bestuur.

In de argumenten tegen het referendum valt me op dat mensen meestal wel punt twee als een pro-referendum argument willen accepteren, maar dat punt een, zo goed mogelijk bestuur, in hun ogen niet samengaat met referenda.
Geënquêteerde NRC-lezers vertolkten deze zienswijze in de krant van vrijdag op een manier die kenmerkend is voor hoogopgeleiden en conservatieven:

‘Het volk’ is in de meeste gevallen niet in staat om een goed oordeel te vellen over een vraag die voorligt. Angst zal altijd overwinnen, de reactie die de angst wegneemt zal altijd winnen.

De gemiddelde mens heeft geen gevoel voor nuances. Het is goed of slecht, ja of nee, mooi of lelijk. Laat daarom beslissingen over aan mensen die gevarieerd kunnen denken.

Ik denk niet dat men over het algemeen de tijd heeft of capabel genoeg is om zich in de stof te verdiepen en na lang wikken en wegen een reden keuze te maken. Het referendum is te gevoelig voor populistisch geneuzel.

Inspraak zonder inzicht leidt tot uitspraak zonder uitzicht. Wij kiezen (professionele) Kamerleden die zich buigen over complexe problematieken.

Op het eerste gezicht lijken deze argumenten plausibel. Een (professionele) deskundige heeft meer verstand van zaken dan een gemiddelde burger, dus laten we de expert de beslissing nemen. We stellen ook niet een willekeurige voetbalfan aan als bondscoach of laten een patiënt een hartoperatie uitvoeren.

Wat hierbij echter vergeten wordt, is dat politieke vraagstukken niet per se politieke ervaring vereisen. Natuurlijk, er is zoiets als het politieke ambacht – een motie indienen, een deal sluiten met een andere partij, verslaggevers te woord staan, met kiezers praten, etc. Maar politieke beslissingen nemen is iets heel anders.
Moeten we geld geven aan onderzeeboten of straaljagers? Moeten er meer agenten bij of meer rechters? Moeten we Schiphol laten groeien of niet? Dit zijn vragen waarbij geen deskundige de waarheid in pacht heeft en de meest ervaren ministers, kamerleden en ambtenaren niet noodzakelijkerwijs betere besluiten nemen dan mensen buiten de politiek. Als dat wel zo was, zou het landsbestuur beter fungeren dan pakweg het bedrijfsleven of het maatschappelijk middenveld. En dat kan toch niemand met droge ogen beweren.

Collectieve versus individuele besluiten
En wat belangrijker is: politiek is een zaak van collectieve beslissingen, niet van individuele. Mark Rutte maakt niet in zijn eentje uit wat ons beleid is – net zomin als ministers, of fractievoorzitters, of lijsttrekkers.
Uiteindelijk is elke politieke beslissing (zoals bijvoorbeeld de afschaffing van het adviserende referendum) een gemeenschappelijk besluit van regering en parlement in Den Haag. En de vraag is dus ook niet of politici gemiddeld meer kennis van zaken hebben dan kiezers, maar of politici als groep noodzakelijkerwijs betere beslissingen nemen dan kiezers als groep.
En dat is zeer twijfelachtig.

Over het maken van collectieve beslissingen is in 2004 een invloedrijk boek verschenen, The Wisdom of Crowds van James Surowiecki. De auteur vat hierin samen wat decennia aan wetenschappelijk onderzoek heeft uitgewezen over de voor- en nadelen van collectieve beslissingen, en de verschillen tussen ‘wijze’ en ‘niet-wijze’ groepen.

Conclusie nr. 1: Groepen zijn vaak slimmer dan de slimste leden van de groep.
Conclusie nr. 2: Conclusie 1 blijft overeind ook waar een meerderheid van de groepsleden niet bijzonder goed geïnformeerd of rationeel is.

Deze uitkomsten werpen volgens mij een geheel nieuw licht op een referendum. Voor een ‘wijze’ uitslag is het dus helemaal niet nodig dat we naar experts luisteren en ook niet dat een groep uit experts (professionals) bestaat. Belangrijk is alleen dat onze onvolmaakte oordelen op de juiste wijze worden verzameld.

Wat is de juiste wijze?
Volgens Surowiecki moet voor een wijze groepsbeslissing aan vier voorwaarden worden voldaan:

– diversiteit van meningen (elke deelnemer moet beschikken over eigen informatie of in elk geval interpretatie)
– onafhankelijkheid (iedereen moet bij het bepalen van zijn of haar mening negeren wat anderen ervan denken)
– decentralisatie (mensen kunnen zich specialiseren en hun oordeel op verspreide, lokale informatie baseren)
– verzameling (er moet een mechanisme zijn om de particuliere oordelen in een groepsbeslissing om te zetten)

Als aan deze voorwaarden is voldaan, vlakken vergissingen elkaar uit en blijft een kwalitatief goed, geïnformeerd oordeel over.

Referendum versus ‘de politiek’
Als we uitgaan van Surowiecki’s voorwaarden, hoe waarschijnlijk is het dan dat een groep politici (in de structuren van ons staatsbestel) een beter oordeel velt dan een willekeurige groep kiezers?

1. Onder politici bestaat veel minder diversiteit van meningen, omdat in de meeste debatten partijstandpunten de doorslag geven. Een enkele keer (zoals bij de donorwet in de Eerste Kamer) is iets een ‘vrije kwestie’ en mogen kamerleden hun eigen stemgedrag bepalen, maar meestal zijn ze aan de partijdiscipline gebonden. En dat partijstandpunt is doorgaans niet tot stand gekomen door een brede meningspeiling, maar door een discussie van enkele deskundigen – die weer niet aan de vier voorwaarden voor een wijze groepsbeslissing voldoet (en dan heb ik het nog niet over de keren dat de partijtop, soms slechts een persoon, het standpunt bepaalt). Bovendien wordt de politieke diversiteit nog kleiner wanneer partijen door een regeerakkoord zijn gebonden, dan hebben meerdere partijen (nu dus VVD, D66, CDA en CU) afgesproken samen een standpunt in te nemen.
2. Politici houden doorgaans veel rekening met wat andere politici denken – ze zoeken naar wat ‘haalbaar’ is, wat een meerderheid kan verwerven. Dat is logisch vanuit hun oogpunt, maar niet vanuit het oogpunt van wijsheid. Het standpunt dat de meeste kans op een meerderheid heeft is niet noodzakelijk het slimste standpunt.
3. Decentralisatie: de Haagse ‘kaasstolp’ kan ervoor zorgen dat niet genoeg afwijkende meningen worden ontwikkeld of gehoord. Voor mensen buiten Den Haag was het twee weken geleden meteen duidelijk dat Halbe Zijlstra niet te handhaven was, binnen de coalitie had iedereen dezelfde insteek: dat dit een klein incident was dat met een zogenaamd ‘ruiterlijke’ bekentenis kon worden afgedaan. Dit was een duidelijk voorbeeld van ‘group think’ waarbij politici elkaar veel te gemakkelijk gingen napraten.
4. De politieke wijze van verzameling van opinies kan de zaken geweldig vertekenen. Neem het wapendebat in de Verenigde Staten: een overweldigende meerderheid van de Amerikaanse bevolking wil een beperking van wapenbezit, maar politiek zit de zaak muurvast. Hierdoor kan een kleine minderheid van conservatieve kiezers en lobbyisten de gang van zaken bepalen. En in Nederland gebeurde eigenlijk hetzelfde met het raadgevend referendum: slechts dertig procent van de kiezers wilde het afschaffen, net als een minderheid van partijen en de leden van de Tweede Kamer. Maar omdat een meerderheid van de coalitie ervan af wilde, kon een minderheid de meerderheid de wet voorschrijven.

Kortom.
Er zijn tal van redenen om aan te nemen dat ‘de politiek’ geen wijze groepsbeslissingen neemt en in elk geval niet wijzer dan een groep kiezers bij een referendum. Niet omdat die kiezers slimmer en beter geïnformeerd zijn dan de politici, maar omdat ze gevarieerder en onafhankelijker denken. En een simpele optelling van hun standpunten vormt een betere weergave van de groepswijsheid dan het ingewikkelde spel in Den Haag. Het politieke systeem is niet alleen vaak amoreel, het is ook niet effectief en efficiënt.

Ik denk dat toekomstige referenda, als we die gekregen hadden, een lijst van slimme, verdedigbare uitkomsten zou hebben laten zien.
En is dat eigenlijk al niet zo met de uitkomst van de vorige raadpleging, waar veel referendumvoorstanders zo teleurgesteld over waren: de afwijzing van het associatieverdrag met Oekraïne? Zeker, door de opkomstdrempel was die uitslag waarschijnlijk wat vertekend – maar dat een meerderheid het verdrag om allerlei redenen niet zag zitten: was dat zo raar?
Twee jaar na het referendum is Oekraïne nog steeds een puinhoop, met een voortslepende burgeroorlog en een hemeltergende corruptie, vooral van de regering.
Je kunt natuurlijk niet met zekerheid zeggen dat de tegenstemmers het toen bij het juiste eind hebben gehad – maar dat ze een foute keuze hebben gemaakt, dat lijkt moeilijk te verdedigen.