De afgelopen weken behandelde ik het witwas-schandaal bij ING en de vraag hoe je een amorele cultuur kunt veranderen. Regels aanscherpen lijkt in elk geval niet het juiste antwoord. Als de handhaving van bestaande regels het probleem is, hoe zou de toevoeging van extra regels dat dan kunnen oplossen? Zoals Wittgenstein al betoogde: je kunt het volgen van een regel niet afdwingen, en zeker niet door het instellen van een nieuwe regel, die zegt dat je de oude regel moet volgen. Want je hebt dan weer een extra regel nodig om die ‘compliance’ af te dwingen. Enzovoort.
Een econoom zou het waarschijnlijk met deze analyse eens zijn en de volgende oplossing suggereren: ‘incentives’, prikkels – beloningen en straffen.
Wil je dat iemand het juiste gedrag vertoont? Maak dat gedrag dan aantrekkelijk door er een bonus aan te koppelen. Wil je dat iemand slecht gedrag achterwege laat? Bestraf het dan met een boete, geldelijk of anderszins.
Voor een econoom is een morele keuze idealiter een kosten-baten afweging. Een goede keuze moet je iets opleveren, een slechte keuze iets kosten.
En een overtuigde kosten-baten denker stopt niet bij morele keuzes: die gelooft dat beloningen en straffen elk proces verbeteren.
Een typerend voorbeeld is de Amerikaanse econoom en schrijver Steven Landsburg, Hij gelooft dat mensen de beste keuzes maken wanneer een fout hen iets kost en een juiste keuze hen iets oplevert.
Zo denkt hij bijvoorbeeld (How To Fix the Justice System) het werk van rechtbankjury’s te verbeteren door de kosten van een fout vonnis (het vrijspreken van een schuldige of het veroordelen van een onschuldige) te verhalen op de juryleden.
Hierdoor krijgen we minder juryleden die in slaap vallen in de rechtszaal, bewijsmateriaal negeren dat wat moeilijker te ontcijferen valt, of zich laten koeioneren in de jurykamer. En er is een bijkomend voordeel: als er een algemeen gevoel is dat de jury’s te soepel zijn, kunnen we ze strenger maken door de straf voor een valse vrijspraak of de beloning voor een terechte veroordeling te verhogen. Als er een gevoel is dat jury’s te streng zijn, kunnen we het tegenovergestelde doen.
Het is mogelijk dat Landsburg’s prikkels tot een oplettender jury leiden en tot betere beslissingen. Het is echter ook mogelijk dat de prikkels tot ongewenste resultaten leiden, dat het perverse prikkels blijken te zijn.
Eigenlijk geeft Landsburg zelf al aan hoe zo’n averechts werkende prikkel zou kunnen werken. Stel, de maatschappij beloont/straft strengheid dubbel zo hoog als soepelheid: voor een terechte vrijspraak krijg je 50 euro, een onterechte vrijspraak kost je 100 (en een terechte veroordeling levert 100 op, een onterechte veroordeling kost je 50). Een rationeel denkend jurylid zal dan naar een evenredig verdeelde bewijslast (fifty-fifty belastend en ontlastend materiaal) kijken en denken: vrijspraak kost me 100 of levert 50 op, terwijl een veroordeling me 100 oplevert en hoogstens 50 kan kosten. Dat is geen moeilijke keus: schuldig!
(En het is nog erger: waarschijnlijk gaat een jurylid elk stuk bewijsmateriaal ‘wegen’ op het rendement voor hem- of haarzelf, en meer geloof hechten aan belastend dan aan ontlastend bewijs.)
Slimme en slechte prikkels
Systemen met incentives blijken vaak niet goed te werken. Mensen die deze systemen bedenken, vergissen zich namelijk niet zelden in de (onbedoelde) gevolgen.
Raden van Toezicht dachten ooit dat het slim was hun top-managers te betalen in (opties op) bedrijfsaandelen: als mede-eigenaren zouden de managers er vast voor willen zorgen dat het goed ging met het bedrijf. Wat de commissarissen niet voorzagen was dat bestuurders alles zouden doen om de koers van hun aandelen zo snel mogelijk omhoog te schroeven – om die vervolgens te verkopen. Niet zelden waren die koers-opdrijvende maatregelen nadelig voor het bedrijf op de lange termijn.
Ander voorbeeld. Schoolbesturen in Amerika dachten dat het slim zou zijn docenten af te rekenen op de toetsresultaten van hun leerlingen. Wat ze niet hadden bedacht, was dat docenten degenen zijn die deze toetsen nakijken, en dat het dus lonend was met dat nakijken te frauderen. Het gevolg: tal van onterecht verleende diploma’s.
Landsburg en co. geloven niet dat incentives altijd goed worden gekozen – zo naïef zijn ze niet. Maar ze denken wel dat je in principe altijd prikkels kunt kiezen die tot juiste uitkomsten leiden. Zeker, er zijn slechte, perverse, prikkels. Maar die kun je altijd vervangen door goede prikkels.
Er is echter een wijze waarop alle – zelfs de best gekozen – prikkels averechts werken en op een bepaalde manier ‘pervers’ zijn.
Incentives bieden twee dingen: feedback (goed gedaan!) en beloning (hier is een sticker!).
Het nadeel van deze combinatie is dat het beloningsaspect in ons gevoel vaak het feedbackaspect verdringt. We zijn namelijk doorgaans meer gericht op het compliment, de sticker of de geldbonus dan op eerlijke feedback. En als we de bonus kunnen krijgen zonder de bijbehorende prestatie te leveren, zullen we dat doorgaans niet afwijzen.
Denk aan proefwerken: die bieden waardevolle informatie over de beheersing van bepaalde stof en voortgang van het leerproces. Het is echter gemakkelijk voor de leerling en de docent om zich blind te staren op het cijfer (voldoende/onvoldoende) in plaats van op datgene wat (niet) geleerd is. Zeker als er extra beloningen of straffen mee gemoeid zijn, zoals overgaan/zittenblijven, slagen/zakken, ranglijsten, prijzen, privileges, subsidies, etc.
Al heel gauw wordt datgene wat in het klaslokaal gebeurt een puur instrumenteel gebeuren – een middel om bepaalde begeerlijke doelen te bereiken.
Incentives hebben de eigenschap een situatie te veranderen.
Mensen die incentive-systemen bepleiten hebben dit vaak niet in de gaten. Zij denken: als je al een reden hebt om een juiste keuze te maken, wat voor kwaad kan het dan die keuze extra te belonen? Als je uit jezelf al hard werkt, wat kan er dan tegen zijn je voor die ijver een bonus te geven? Twee redenen zijn immers beter dan één, niet?
Niet.
Wanneer je goed gedrag beloont met geld, zeg je impliciet tegen mensen dat goed – moreel – handelen van zichzelf niet voldoende motiverend is. Morality is for suckers – een slimmerik laat zich voor zijn goede gedrag betalen.
Geld zegt: we bevinden ons hier in het domein van de markt. En in dat domein gedraag je jezelf heel anders dan in de domeinen van gemeenschap, rang of wederkerigheid. In die andere domeinen vraag je jezelf af: is het goed voor de gemeenschap, is het respectvol, is het eerlijk? In het markt-domein vraag je jezelf af: is dit mijn tijd en moeite waard?
Incentives hebben dus de neiging om intrinsieke motivatie te verdringen en alle verkeer tussen mensen te reduceren tot: word ik er beter van?
Dat is een erg beperkt perspectief.
Incentives werken, letterlijk, demoraliserend. Ze halen de moraal en een groot deel van de motivatie uit een praktijk.
Waar beloningssystemen een praktijk, een sector, domineren – zoals in de financiële wereld – daar herscheppen ze die praktijk tot niemand meer iets doet ‘omdat het zo hoort’ of ‘omdat het zo het beste is’ maar alleen omdat het wat oplevert. In zo’n omgeving zullen morele kaders worden vervangen door – veel beperktere – juridische regels. (Als het niet tegen de wet is, doen we het.)
De nadruk op de opbrengst, de payoff, kan elke professie te gronde richten. Niet alleen die van de bankier, maar ook van de leraar, de dokter en de politie-agent.
Voor een moreel gezonde beroepspraktijk heb je dus niets aan incentives. Incentives ondergraven het goede juist.
Maar wat werkt dan wel om mensen gewenst gedrag te laten vertonen?
Volgende week een paar suggesties!