De laatste twee keer behandelde ik het thema van statusangst – en waarom die zo groot is onder de mensen die nu twintig zijn. Vandaag wil ik het hebben over het moderne concept van volwassenheid, dat kan verklaren waarom jongeren niet meer volwassen willen – en kunnen – worden.
Volwassenheid als ideaal en taboe
Voor volwassenheid geldt langzamerhand hetzelfde als voor ouderdom: iedereen wil het worden, niemand wil het zijn. Of misschien beter gezegd: jongeren willen niet onvolwassen zijn, maar ook niet volwassen.
Deze paradoxale houding vindt zijn oorsprong in de innerlijke tegenspraken, die ons moderne begrip van volwassenheid kenmerken. Die tegenspraken zorgen ervoor dat volwassenheid aan de ene kant een wenselijke toestand is, een ideaal wat moet worden nagestreefd; maar aan de andere kant ook iets dat onwenselijk is, dat moet worden vermeden.
Volwassenheid is zowel een ideaal als een taboe (geen zuivere tegenstelling, maar ‘ideaal’ heeft nu eenmaal geen antoniem).
Dat volwassenheid geen onomstreden doel meer is, zien we aan de negatieve manier waarop het vaak wordt bekeken. In de woorden van de Amerikaanse filosofe Susan Neiman (Why Grow Up?):
Volwassen zijn wordt alom beschouwd als het afzien van je wensen en dromen, het accepteren van de gegeven werkelijkheid, en jezelf verzoenen met een leven dat minder avontuurlijk, waardevol en betekenisvol zal zijn dan toen het begon.
Of in de woorden van The Who: Hope I die before I get old…
Een dergelijk vijandige houding tegenover ouder worden is natuurlijk problematisch, omdat ouder worden de enige zekerheid van ons leven is. Tenzij je voor de dertigste dood gaat, inderdaad, zoals Joplin, Hendrix, Morrison, Cobain, Winehouse…
Afzien van dromen
Stel, je bent een jonge man of vrouw. Je bent net 18 geworden, wat wil zeggen dat de maatschappij je nu bepaalde rechten toekent, die aan volwassenen zijn voorbehouden. Autorijden, stemmen. Trouwen. Een volwassen minimumloon (zij het dat dit in graden wordt opgehoogd tot het ‘echte’ minimumloon, dat je pas met 23 krijgt). Je mag contracten sluiten en meedoen aan verkiezingen. Voor allerlei dingen, zoals het kiezen van een studie of het huren van woonruimte, heb je geen toestemming van je ouders meer nodig.
Je bent zelf verantwoordelijk. Voor schade. Voor schulden. Voor slechte beslissingen.
Je hebt dus als meerderjarige allerlei rechten en plichten – in principe. Je kunt echter, zoals de meesten van je leeftijdsgenoten, nog wachten met het nemen van je verantwoordelijkheid. Je kunt studeren wat je ouders willen, thuis blijven wonen, hen voor je levensonderhoud laten betalen. Je kunt wegblijven bij de verkiezingen en wachten met samenwonen of trouwen. Je kunt het maken van je eigen keuzes uitstellen tot je ouder bent en beter weet wat je wilt. Je kunt, met andere woorden, meerderjarig zijn zonder als volwassene te functioneren.
Waarom zou je dit doen? Is de eigen verantwoordelijkheid niet alles waarvan je in je puberteit gedroomd hebt? Is het niet avontuurlijk om je eigen beslissingen te nemen – avontuurlijker dan bij je moeder te schuilen? Is het uitstellen van volwassenheid niet het accepteren van de situatie zoals die nu is – en afzien van het verwezenlijken van je wensen en dromen? En als je waarde en betekenis in je leven wilt, moet je dan niet zo snel mogelijk beginnen dit zelf te creëren?
Het is raadselachtig, maar op de een of andere manier hebben jongeren het idee dat volwassen zijn, betekent: afzien van je wensen en dromen. Je verzoenen met de realiteit.
Maar wat volwassenheid eigenlijk betekent, is: ophouden alleen maar te dromen – en beginnen je dromen te verwezenlijken.
Tegenspraak
Moderne volwassenenheid is een mix van twee tegenstrijdige noties: aan de ene kant het idee dat je ‘er alles uit moet halen’, aan de andere kant het idee dat elke keuze ook een verlies van opties is – het openen van één deur en het sluiten van alle andere.
Ter illustratie twee citaten uit “Quarterlife” van Aik Kramer en Thijs Launspach:
Ik vind veel belangrijk: dat je veel vrienden hebt, dat je veel ziet van de wereld, een opleiding vindt die bij je past, uitvinden welk vak je wilt gaan doen. Je probeert zoveel mogelijk mee te maken van wat je allemaal kunt doen in het leven! (Iris, 23 jaar)
Studeren, dansen, leuke dingen blijven doen, ik wilde het allemaal. Bij mijn specialisatie had ik het idee dat ik mijn beroep moest kiezen. Je maakt een keuze, en daarna komt weer een grote keuze, en weer een. Je hebt het idee dat je hiermee je leven direct bepaalt, en dat maakt het lastig. (Eva, 21 jaar)
Deze ideeën wijzen op een bepaald begrip van tijd, dat ik eerder heb omschreven als het begrip van tijd als een schaars goed – als iets dat eindig is en op kan raken. Het beeld dat erbij past, is dat van de zandloper.
Bovenin de zandloper zit de tijd waarin je nog iets kunt doen, de tijd die nog overblijft – en die steeds minder wordt. Onderin zit de tijd die al verstreken is, die steeds toeneemt, maar waarmee je niets meer kunt doen.
Als de zandloper net is omgedraaid, lijkt er een overvloed aan tijd te zijn en daarmee ook een grotere mate van vrijheid.
In het begin lijken er meer mogelijkheden te bestaan. Vergissingen kunnen nog worden hersteld, als iets niet werkt is er nog tijd om andere dingen uit te proberen. Fouten worden daarom ook niet zo zwaar genomen en keuzes zijn nog niet zo belangrijk.
Onze kindertijd lijkt vrijer dan onze volwassenheid, onze volwassenheid vrijer dan onze ouderdom.
Voor iemand die volgens de zandloper leeft, is vrijheid een product van tijd. Meer tijd: meer mogelijkheden, meer keuzes, meer vrijheid. Minder tijd: minder mogelijkheden, minder keuzes, minder vrijheid.
Bij dit tijdsbegrip (wat door vrijwel onze hele samenleving wordt gedeeld) is volwassenheid een tijdperk waarin minder mogelijkheden bestaan dan voorheen, omdat er al tijd op is en minder tijd overblijft. Een jongere die volgens dit tijdsbegrip leeft, kan op twee manieren omgaan met het op raken van de tijd – en de overgang naar volwassenheid:
1. Je leven volstoppen met zoveel mogelijk activiteiten.
2. Keuzes vermijden, zodat je leven nog zoveel mogelijk ‘open’ ligt.
De eerste strategie is die van de haast. De tweede die van de verveling.
Haast en verveling
In een eerder essay heb ik haast en verveling omschreven als twee kanten van één medaille. Beide komen voort uit het ervaren van de voortgang van de tijd – in het ene geval het gevoel dat de tijd te snel gaat (haast), in het andere geval dat hij te langzaam gaat (verveling).
Het is denk ik redelijk typerend voor de tijd tussen kindertijd en volwassenheid, dat alles heel snel of heel langzaam lijkt te gaan. Dat het vaak lijkt alsof je tijd te kort komt, maar dat de tijd soms ook eindeloos en leeg lijkt.
De gehaaste mens is vaak ook de verveelde mens – de mens met het minste tolerantie voor ‘lege’ tijd. Daarom moet tijd ‘gevuld’: met afspraken, drukte, afleiding. Voor de gehaaste jongere lijkt de hele aanstaande periode van volwassenheid een angstaanjagend lege periode, een periode die zo snel mogelijk met keuzes worden gevuld. Anderzijds lijkt volwassenheid ook een periode waarin steeds minder keuzes overblijven, omdat met elke al gemaakte keuze de onderkant van de zandloper wat voller lijkt te zijn geworden – en de bovenkant leger.
Met elke gemaakte keuze lijkt de tijd al meer ingevuld en daarmee op een bepaalde manier ook opgemaakt. Met elke beslissing lijken de opties af te nemen, wat leidt tot een gevoel van futiliteit en een verlamming van de wil. Een toestand van verveling treedt in, waarin je vast komt te zitten tot een prikkel van buiten je verlost – zoals Doornroosje alleen verlost kon worden door een kus.
De strijd tegen verveling en haast
Verveling en haast complementeren elkaar en lopen vaak in elkaar over. Verveling schept haast en haast verveling. Vooral in een toestand van wachten. Wanneer we wachten hebben we haast (“laat alles sneller gaan!”). En door die haast vervelen we ons (“wat gaat de tijd langzaam!”).
Jeugd is bij uitstek de tijd van wachten – en daarom die van haast en verveling.
Hoe bestrijden we verveling? Ik zei het al: door een prikkel van buiten. In mijn eerdere stuk identificeerde ik die stimulans als porno. Porno is de prikkel van buiten die mij in verveelde toestand in staat stelt iets te verlangen, en me daardoor niet meer te vervelen.
Porno veroorzaakt echter ook weer haast, omdat het een bevredigde verlangen ophoudt te bestaan en je even later weer een nieuw verlangen nodig hebt. Dus dompel je jezelf weer onder in nieuwe porno – voedselporno, nieuwsporno, werkporno, vakantieporno.
Bedenk daarbij dat porno in wezen een uitwisselbaar goed is, het zuiverste voorbeeld van consumptie dat onze maatschappij kent. Porno is niet per definitie seksueel, het is alles wat een behoefte schept die er eerst niet was. Dat kan een afbeelding van een naakte man of vrouw zijn, maar ook een nieuws-site, die mij vermaakt met nieuws dat me vooraf niet eens interesseerde.
Porno, en eigenlijk alle consumptie in onze maatschappij, heeft dus twee kanten: het schept een behoefte die er eerst niet was, en het bevredigt die behoefte maar voor een moment. Want daarna moet er weer een nieuwe behoefte om te consumeren worden gewekt.
Daarmee heeft porno/consumptie de structuur van een verslaving.
Binnen onze verslavingsmaatschappij bestaat er geen fatsoenlijk concept van volwassenheid meer, en dat is begrijpelijk. Want volwassenheid impliceert dat je niet meegaat met al die consumptie, dat je jezelf niet stort in modes en trends, in afleiding – in verslaving. Maar geheelonthouding is ook geen aantrekkelijke optie. De afzijdigheid van monniken of hippies lijkt eigenlijk ook meer een onvolwassen vlucht dan een volwassen keuze.
Dus wat rest er dan? Is volwassenheid überhaupt nog wel haalbaar in in onze maatschappij, in onze tijd?
Ik denk van wel. Maar daarover de volgende keer!