Het hoge woord is eruit: Luis Suárez heeft toegegeven dat hij zijn Italiaanse tegenstander Georgio Chiellini heeft gebeten. Tenminste, dat kunnen we met enige moeite destilleren uit zijn verklaring: “De waarheid is dat mijn collega Giorgio Chiellini fysieke gevolgen heeft ondervonden van een beet die hij opliep in een botsing met mij.”
Dit moet wel de meest omslachtige wijze zijn waarop ooit iemand heeft gezegd “Ik heb hem gebeten.”
In feite is de onpersoonlijke formulering natuurlijk een halfslachtige poging de verantwoordelijkheid voor de beet alsnog uit de weg te gaan. We kennen talloze voorbeelden van dit verschijnsel, het overschakelen naar een passief, neutraal taalgebruik wanneer een fout moet worden toegegeven. Amerikanen hebben voor dit soort formuleringen het ironische commentaar “Mistakes were made, but not by me!”
Suárez ‘bekentenis’ toont duidelijk wat sociaal psychologen cognitieve dissonantie noemen: de spanning die ontstaat wanneer je je tegelijkertijd bewust bent van twee onverenigbare noties. Zoals “ik deug” en “ik heb iets gedaan wat niet deugt”. Om deze spanning kwijt te raken wordt meestal naar ontkenning en zelfrechtvaardiging gegrepen; naar het bagatelliseren van het begane onrecht en het beschuldigen van het slachtoffer. Precies zo ging het in het Uruguayaanse kamp in de afgelopen week, dwars door de gehele samenleving heen, in een collectieve poging de cognitieve dissonantie (“onze held is een schurk”) kwijt te raken.
Wanneer niet-Uruguayanen naar het volgende filmpje kijken, zien ze een voetballer die zich over de schouder van een tegenstander buigt, hem bijt en zich na de schrikreactie van de verdediger demonstratief laat vallen, alsof hijzelf het slachtoffer van een botsing of overtreding is geweest. Wanneer het slachtoffer de tandafdrukken wil laten zien aan de scheidsrechter, trekt een ploeggenoot van de dader het shirt omhoog om het bewijs te verstoppen.
Uruguayanen zien het voorval kennelijk heel anders. Zij zien een ongelukkige botsing tussen twee spelers, waarbij de man in het wit nog met de elleboog geraakt wordt. Vervolgens rent de speler in het blauw rond met een moedervlek of wellicht oude tandafdrukken, om het slachtoffer van de botsing een oor aan te naaien. Een ploeggenoot van de ander probeert hem tegen zichzelf te beschermen door het blote lichaamsdeel te bedekken.
De discrepantie in de twee manieren waarop het voorval bekeken werd, begon meteen al op het veld en ging verder na afloop van de wedstrijd. Suárez zelf speelde het vergevingsgezinde slachtoffer (“ik werd geraakt aan het oog, maar dergelijke dingen gebeuren op het veld”), bondscoach Oscar Tabárez bagatelliseerdeerde de beet (“het gaat hier om voetbal, niet om de moraal”), aanvoerder Diego Lugano wist alles en niks (“ik heb niks gezien; maar jullie hebben ook niks gezien, want er is niets gebeurd”), bondsadvocaat Alejandro Balbi dacht in complotten (“dit is opgeklopt door Engeland en Italië”), bondsvoorzitter Wilmar Valdez hield een pleitrede (“er is onvoldoende bewijs”) en uiteindelijk vergoelijkte zelfs president José Mujica het voorval (“Luis is niet uitgekozen omdat hij een filosoof is of omdat hij zulke goede manieren heeft”). Verder beweerden Uruguayaanse kranten dat de afdruk in Chiellini’s schouder een moedervlek was en de foto van de bijtactie gephotoshopt. En toen Suárez gestraft werd door de FIFA kon heel Uruguay zich als slachtoffer opstellen, van zijn oma (“Luis moest uit het WK en dat is gelukt”) tot de vrouwen en vriendinnen van Uruguay-spelers (“wij zijn allen Suárez”); van de fans die hem op het vliegveld en bij zijn huis toejuichten tot (opnieuw) president Mujica, die de FIFA “een stel hoerenzonen” noemde.
In de woorden van Elton John: “Sorry seems to be the hardest word.”
Nu kunnen we Uruguayaanse samenleving bespotten om haar blinde partijdigheid, en dat doe ik ook graag even, maar het is beter om uit dit voorval lering te trekken. En niet alleen over de manier waarop we onze eigen helden-schurken verdedigen (de schwalbes van Arjen Robben, de bodychecks van Nigel de Jong), maar over alle omstandigheden waarin winnen ons boven alles gaat.
In die situaties hebben we allemaal dezelfde neigingen. We overwaarderen onze positieve bijdragen en onderwaarderen de schade die we aanrichten; we vinden onszelf eerlijk en betrouwbaar, maar onze tegenstanders vals en verraderlijk; we geven het slachtoffer het schuld; we herschrijven onze herinneringen; we juichen bevestigend bewijs toe, maar negeren feiten die ons standpunt weerleggen.
De beste graadmeter van een romantische relatie, zeggen sommige psychologen, is of de partners elkaar hun fouten kunnen vergeven, of dat ze zich uitputten in zelfrechtvaardigingen en verwijten. Ik denk wel dat dit zo is, en ben ervan overtuigd dat het ook zo zit tussen leidinggevenden en ondergeschikten. Het vergoelijken van je eigen gedrag (“het lag aan de omstandigheden”) en verwijten van dat van de ander (“hij deed het opzettelijk”) leidt onherroepelijk tot een spiraal van wederzijdse beschuldigingen die het huis of de werkplek onleefbaar maakt.
Of een heel land: kijk naar Irak, waar sinds de invasie van 2003 geen dag vrede is geweest. De Amerikaanse journalist George Packer somt in zijn boek “The Assassins Gate” alles op wat Bush, Cheney en Rumsfeld verkeerd hebben gedaan – en hij suggereert ook een paar dingen die Bush wel had moeten doen: toen er geen massavernietgingswapens waren gevonden, had Bush dit in een landelijke tv-toespraak ruiterlijk moeten toegeven, inplaats van over te schakelen op vage termen als ‘activiteiten in het kader van programma’s die gerelateerd zijn aan massavernietigingswapens’; bestuurders en officieren die verantwoordelijk waren voor schandalen, hadden moeten worden ontslagen in plaats van bevorderd en gedecoreerd; door journalisten gevraagd naar één in Irak gemaakte fout, had de president er vijf moeten noemen.
Wat deed Bush werkelijk ,volgens Packer: hij bleef de oorlog zien als een partijpolitiek gevecht dat moest leiden tot Republikeinse verkiezingsoverwinningen – en zo werd de strijd ook gevoerd.
Tien jaar later houdt George Bush zijn mond, maar staan de haviken van toen (Dick Cheney, Tony Blair, John McCain) weer klaar staan om een USA-GB coalitie de oorlog in te hitsen. Nooit hebben ze toegegeven dat ze het fout hadden: niet wat betreft de massavernietigingswapens, niet wat betreft de kosten aan mensenlevens en geld, niet wat betreft de etnische en religieuze spanningen en niet wat betreft de naoorlogse ontwikkelingen in het Midden-Oosten.
In die zin kunnen zij nog wat leren van Luis Suárez.
Maar in feite kunnen we dat allemaal. Want hoe ontijdig en omfloerst Suárez’ bekentenis ook was, hij liet hem wel volgen door een ruimhartige betuiging van spijt. Waarop zijn Italiaanse opponent meteen reageerde: “Het is allemaal vergeten.”
Natuurlijk kunnen we ook hier weer cynisch over zijn en er hypocrisie in lezen. Maar laten we beide voetballers eens het voordeel van de twijfel geven, in de wetenschap dat wij dat voordeel elke dag zelf nodig hebben.
Want wij zijn allen Suárez.