82. Hoe het noodlot te vermijden is

Posted on 24 dec 2015 in Blog, Featured, Filosofologie

82. Hoe het noodlot te vermijden is

Vorige keer presenteerde ik een samenvatting van Plato’s dialoog Protagoras, als voorbereiding op het artikel van vandaag: een weergave van dezelfde dialoog door de Amerikaanse filosofe Martha Nussbaum.

Zoals ik eerder schreef: de Protagoras is een soms frustrerend ongrijpbare tekst – een samenstelling van filosofie, poëzie en mythe; vol slechte redeneringen, ogenschijnlijk overbodige uitwijdingen en schrijnend subjectieve verslaglegging. De verteller, Socrates, geeft een discussie tussen hem en Protagoras weer als een strijd om de ziel van Socrates’ vriend Hippocrates – en Socrates wint!
Surprise, surprise.

Echter. In Nussbaums creatieve, maar ook op gedegen onderzoek gestoelde lezing, wint Socrates niet. Protagoras ook niet, trouwens: Nussbaum presenteert de dialoog eerder als een stap in een groter onderzoek, waar de Protagoras een kleine bijdrage aan levert. Het betreft dan ook een hoofdstuk in haar monumentale studie The Fragility of Goodness, over de langdurende dialoog tussen Griekse filosofie en Griekse poëzie (episch of tragisch).

In de lezing van Nussbaum gaat de Protagoras over een cruciale kwestie in de Griekse cultuur en geschiedenis, de strijd tussen tuchè en technè, tussen het (nood)lot en de menselijke technieken om de afhankelijkheid van dat lot te verminderen.
Tuchè staat in het algemeen voor de uiterlijke omstandigheden waar we mee te maken hebben: het weer, oorlog, ziekte, honger. Geluk – of pech.
Tegen dit willekeurige lot hebben mensen technai verzonnen – technieken om de scherpe kantjes van het lot af te halen. Tegen kou en regen hebben we huizen en kleren. Tegen honger hebben we landbouw en jacht. Tegen ziekte hebben we geneeskunst (van Hippocrates, de naamgenoot van Socrates’ vriend). En tegen oorlog?
Hier begint de discussie tussen Protagoras en Socrates – bij de vraag wat je aan moet met ‘politieke’ tuchè, met wat mensen elkaar en zichzelf aandoen. Is er een praktische technè die uitsluitsel geeft

– over juiste keuzes?
– over het oplossen van conflicten?
– over het bedwingen van passies en het reguleren van behoeften?

Protagoras beantwoordt deze vragen als een conservatieve humanist. Hij wil een techniek die dicht bij de normale praktijk van beraadslaging ligt , die hoogstens iets meer reflectief en systematisch is. Voor Socrates is deze oplossing echter niet radicaal genoeg. In Nussbaums woorden: “We moeten verder gaan, meer echt wetenschappelijk zijn, om ‘ons leven te redden’ – zelfs als wetenschap die geredde levens verandert.”

In Nussbaums slotformulering zit, zo zullen we zien, de clou van haar interpretatie (en haar kritiek op Socrates) verborgen. Maar dat komt later.
Laten we eerst zien hoe ze de posities van Protagoras en Socrates uiteen zet.

De sofist maakt goede burgers
Protagoras’ doel is mensen in ‘goede burgers’ veranderen, hen goed te leren beraadslagen over hun eigen huishouding en over de stad waarin ze wonen. (‘Mensen’, in de cultuur van Protagoras, Socrates en Plato, zijn mannen met een zekere sociale positie – met geld, gezin, personeel, slaven en stemrecht.) Iemands persoonlijke doelen mogen daarbij niet apart worden gezien van de publieke: de excellente, deugdzame man is een mix van rechtvaardigheid, matigheid en vroomheid.

Morele opvoeding is de reactie op een aangeboren behoefte, een onderdeel van onze natuur. Het is het recht laten groeien van een kromme boom. Het is het gezond maken van een ziek lichaam – of het nog gezonder maken van een reeds gezond lijf.
Wat kwalificeert Protagoras voor dit werk? Waarin zit hem zijn kunst, zijn wetenschap, zijn technè? Protagoras antwoordt op deze vraag dat alle volwassenen leraren zijn, maar dat sommige ‘deskundigen’ net als hijzelf mensen net wat verder kunnen brengen – “vermoedelijk door de spreker meer expliciet en reflectief bewust te maken van de structuur van zijn praktijk en de verbindingen tussen de verschillende elementen.” (Nussbaum)
Protagoras’ kunst, de kunst van de sofist, mag misschien een technè genoemd worden, maar dan wel een beperkte:

1. We blijven gericht op activiteiten en objecten die kwetsbaar zijn voor tuchè.
2. We houden een veelheid van waarden en doelen, die met elkaar in conflict kunnen raken.
3. Passies blijven een gevaar voor de publieke moraal; ze kunnen alleen in bedwang worden gehouden, niet onschadelijk worden gemaakt.

Protagoras’ conservatisme, zo suggereert Nussbaum, heeft twee mogelijke oorzaken.
Eentje is de tevredenheid (van een oude man, Protagoras is ten tijde van de dialoog, 433 v. Chr., volgens Plato rond de zeventig) met de huidige stand van zaken – Athene is immers op het hoogtepunt van zijn macht en roem. De tweede is de angst voor een radicale nieuwe technè die ons leven zo verandert dat er een nieuw schepsel door ontstaat. En Nussbaum waarschuwt, uit Protagoras’ naam:

Dus, als we overwegen onze huidige morele ziekten door een nieuwe kunst te helen, moeten we ons ook voorstellen, en met de grootste zorgvuldigheid, hoe het nieuwe leven dat we door deze kunst zullen leven, eruit zal zien, en welke doelen en bedoelingen ermee samen gaan. Want misschien willen we geen radicale oplossing, als de prijs daarvoor is dat we niet langer mens zijn. Dat zou nauwelijks kunnen gelden als het redden van onze levens.

De techne van wegen, telen en meten
De technè van Socrates staat in een heel andere traditie dan die van Protagoras’ systematische beraadslaging. Nussbaum plaatst hem in de lijn van – min of meer – exacte wetenschap. Ze betoogt dat er al sinds de tijd van Homerus een verband bestaat tussen kennen en tellen: “Het numerieke is het bepaalde, het grijpbare, het potentieel telbare, controleerbare; wat niet genummerd kan worden is vaag en onbepaald, onbereikbaar voor de menselijke greep.”
In de daaropvolgende eeuwen zijn wiskunde en astronomie tot bloei gekomen en tot voorbeeld voor alle kunsten en wetenschappen – technai en epistèmai – geworden. Een ‘meetbare’ wetenschap van morele beraadslaging lijkt daarom een aantrekkelijk idee. Deze zou

– verschillende dingen vergelijkbaar maken
– het gemakkelijker maken uit vergelijkbare dingen een keuze te maken
– een keuze uit middelen reduceren tot de meest efficiënte wijze van maximalisatie.

De mogelijkheid van een dergelijke wetenschap zou ons leven kunnen redden. We moeten dus alles op alles zetten om deze mogelijkheid te verwezenlijken.
Het bijzondere aan de Protagoras is dat niet wordt onderzocht of een dergelijke wetenschap überhaupt mogelijk is, maar dat als vaststaande conclusie wordt gepresenteerd dat dit zo moet zijn. We hebben een morele meetkunde nodig, dus bestaat die ook.

Socrates is de kampioen van dit radicale idee. Op de tegenwerping dat niet alle waarden vergelijkbaar lijken en er in het dagelijkse leven niet één, meetbaar doel bestaat, brengt Socrates in dat dit een tegenwerping van de ondeskundige hoi polloi is en dat er dus niet veel waarde aan hoeft te worden gehecht. De grote massa begrijpt dergelijke vraagstukken niet – ‘gezond verstand’ is wel vaker in tegenspraak met wetenschap.
Onze ogen zeggen ons dat de stok in het water gebroken is. Wetenschap zegt ons dat de stok recht is, dat alleen de lichtstralen van de stok gebroken worden door het wateroppervlak.
Protagoras wordt in het slot van de dialoog volledig overstemd door Socrates en weet niets meer in te brengen. Nussbaum neemt zijn ‘strijd’ echter over en verzint een gedachte-experiment dat de consequenties van Socrates’ wetenschap uitwerkt. Het is een tegenmythe, gesteld tegenover de scheppingsmythe waarmee Protagoras de discussie begonnen is.
Het belangrijkste dat beide mythes, die van Protagoras en die van Nussbaum, gemeen hebben, is de overtuiging dat een nieuwe, levensreddende kunst beoordeeld moet worden door te kijken naar de levens van degenen die erdoor gered worden – voor en na de introductie van de technè. Nussbaum:

Dit gedachte-experiment laat ons vragen wie deze schepselen waren toen ze een kunst nodig hadden, en of ze nog dezelfde schepselen waren nadat de kunst hun leven gered had. Dit zou ons kunnen helpen te zien welke levens, wat voor soort levens, het geneesmiddel zal redden.

In Nussbaums mythe worden de mensen die volgens de morele meetkunde leven, volledig veranderd door deze praktijk. Niet langer zijn we gericht op kwetsbare doelen, want alle doelen worden gemeten naar hun lange termijn-opbrengst – en van tuchè afhankelijke doelen vallen dan eenvoudigweg af. Niet langer zijn er conflicterende doelen – het doel dat het meest opbrengt, is het beste.
Niet langer bestaan er onoplosbare dilemma’s. Maar ook de passies die deze dilemma’s veroorzaakten – liefde, haat, woede, angst – zijn verdwenen, of althans sterk in kracht verminderd. Mensen hebben hun unieke waarde verloren, ze zijn allemaal vergelijkbaar geworden – vergelijkbaar in hun waarde voor het grotere geheel, het lange-termijn succes van de stadstaat en haar inwoners. Daarmee zijn ze onderling uitwisselbaar geworden, uitwisselbaar voor iemand die meer ‘waarde’ toevoegt.
Alles is kwantitatief geworden, of liever gezegd: alleen het kwantitatieve ’telt’ nog.

We dachten, concludeert Nussbaum, dat de wetenschap van het meten slechts instrumentele middelen verschafte voor een extern, vooraf gesteld doel; maar we hebben gezien dat de meetkunst gepaard gaat met een verandering van doelen en dat Socrates’ technè nieuwe waarden schept. Nussbaum:

We namen, naïef, aan dat we konden doorgaan met onze rijke pluraliteit van waarden en tegelijk de precisie en controle konden hebben die een kwantitatieve sociale wetenschap belooft.(…) Plato vertelt ons met karakteristieke strengheid dat dit niet het geval lijkt te zijn. Wetenschap verandert de wereld. Als onze gevoeligheid voor pijn een deel van onze menselijkheid is, dan brengt het genezen van pijn ook het einde van menselijkheid met zich mee.

De moraal
De Protagoras werd vermoedelijk geschreven in het eerste kwart van de vierde eeuw voor onze jaartelling, dus ongeveer 2400 jaar geleden. Het heeft mij dan ook enorm getroffen dat het, in Nussbaums lezing, zulke moderne vraagstukken aan de orde stelt. De twee meest belangrijke hiervan lijken mij te zijn:

1. Is er een kwantitatieve wetenschap van waarden? Met ander woorden: is het denkbaar om alle keuzes te herleiden tot die tussen meer en minder?
2. Kan een wetenschap puur als middel fungeren, dus worden gebruikt zonder dat de wetenschappelijke praktijk ook eerder gestelde doelen verandert?

Deze vragen lijken mij extreem modern – en urgent, wat we zullen zien als ik ze in actuele contexten plaats, in het volgende artikel.