Het schijnt dat de kabinetsformatie in een beslissend stadium is gekomen. En zoals al eerder bleek – bij het afhaken van Groen Links als regeringspartij – is de grootste hinderpaal het sluiten van compromissen over principes. Wat meer geld hierheen, wat minder daarheen: daar komen we samen wel uit. Maar wat als het draait om het vasthouden aan principes? Het verdedigen van waarden? Als er alleen een zwart-wit keuze lijkt te bestaan? Hoe kom je dan tot overeenstemming?
D66-leider Alexander Pechtold opperde vorige week dat de medisch-ethische geschillen tussen de ChristenUnie en zijn partij misschien kunnen worden opgelost door ‘uitruilen’: In plaats van vage compromissen te sluiten, zouden de partijen elkaar wederzijds wat succes moeten gunnen: “Het ene probleem aanpakken op de manier die jij ideaal vindt en het andere zoals de ander dat zou zien.”
Een soortgelijke aanpak werd bij de vorige kabinetsformatie ook gekozen op initiatief van informateur Wouter Bos. VVD en PvdA ruilden zo stokpaardjes uit. In plaats van vage compromissen kregen ze zo herkenbare winst- en verliespunten.
Heilig
Hoe zit het met uitruilen van standpunten? Om de kwestie breder te bezien is het handig even terug te grijpen op een indeling van sociale codes, die ik een paar weken geleden presenteerde, gebaseerd op het werk van de antropoloog Alan Fiske. Volgens Fiske (die wat andere termen gebruikt) gedragen mensen zich tegenover elkaar volgens de regels binnen een bepaald model, namelijk gemeenschap, rang, wederkerigheid of markt.
1. Gemeenschap: in dit model delen mensen hun bezittingen binnen de groep, zonder precies bij te houden wie wat bijdraagt of consumeert. De groep is één, met een gemeenschappelijke essentie. Deze groepsidentiteit wordt bevorderd en bewaakt door rituelen en gedeelde praktijken (lichamelijk contact, maaltijden, zingen en dansen/marcheren, gemeenschappelijke emotionele ervaringen). Er is een gedeelde geschiedenis, een koppeling aan een bepaalde plaats.
2. Rang: een hiërarchie gebaseerd op autoriteit, dominantie, status, leeftijd, geslacht, kracht, rijkdom of anciënniteit. Meerderen krijgen wat ze nodig hebben van ondergeschikten, of nemen wat ze willen. Deze ondergeschikten zijn hen eerbied en gehoorzaamheid verschuldigd. De meerderen beschermen in ruil hiervoor de groep, vanuit een ‘adel verplicht’ soort van verantwoordelijkheid.
3. Wederkerigheid: dit model gaat uit van ‘de ene hand wast de andere’ en ‘oog om oog, tand om tand’. Goederen worden eerlijk verdeeld, net als inspanningen. Iedereen komt aan de beurt of heeft evenveel kans; iene-miene-mutten, tien pond grutten. Eerlijkheid staat hier voorop, het gaat erom fair te handelen. In de vorm van een eerlijke ruil is het de basis van de economie.
4. Markt: de werkelijkheid van regels, vertegenwoordiging, proportionaliteit. Bij deze vorm van gemeenschap hebben we geen heldere intuïties en onze gevoelens spelen er geen rol. Het komt aan op rekenen (25% van de inleg betekent 25% van de opbrengst) en het volgen van regels (zo hebben we het afgesproken). Deze codes gelden niet alleen in een ontwikkelde economie, maar ook in een democratie, of in een grote organisatie.
Wie bovenstaande karakteriseringen ziet, merkt wellicht ook op dat het hier om visies op de samenleving gaat – en dus om politieke identiteiten. Elke code heeft zijn politieke vertegenwoordiging in ons land, van communistisch-gemeenschappelijk (SP) via bijbels geïnspireerde rang/autoriteit (CU of SGP) en sociaal-democratische wederkerigheid (PvdA) tot liberale, juridische marktgerichtheid (VVD en D66). Wie dit weet, vindt het niet raar dat partijen als ChristenUnie en D66 het moeilijk vinden om tot een regeerakkoord te komen. En vooral om het eens te worden over bepaalde zaken die tot het wezen van het eigen wereldbeeld behoren.
Vooral voor mensen die gemeenschap en rang serieus nemen, zijn er waarden die heilig zijn en daarom heel moeilijk uit te ruilen. Als Allah een bepaald soort voedsel taboe heeft verklaard, kun je die regel niet zo maar negeren om een economisch voordeel te krijgen. Als je van iemand houdt, breng je daarvoor offers – je ruilt hem of haar niet in voor een rijkere partner.
De psycholoog Philip Tetlock heeft geopperd dat er drie soorten van uitruilen bestaan: uitruilen binnen een relationeel model is simpel, routine (zoals een economische transactie binnen wederkerigheid, of tijd doorbrengen met één van je kinderen binnen gemeenschap). Ruilen van een heilige waarde in één model tegen een niet-heilige in een ander is taboe (bijvoorbeeld je nier of je stem voor geld verkopen). En uitruilen van twee heilige waarden is tragisch – het ultieme voorbeeld hiervan is Sophie’s Choice, de keus tussen twee van je eigen kinderen:
De kunst van politieke onderhandelingen, zo zegt Tetlock, is het reframen van taboe-ruilen als tragisch ruilen. Je omschrijft een beleidskeuze dan niet als eentje tussen geld en een waarde, maar als tussen twee waarden. Een bezuiniging op verpleeghuizen, bijvoorbeeld, is dan niet een keuze tussen geld en bejaardenzorg, maar tussen educatie voor de ene generatie en zorg voor de andere.
Een andere manier om tot overeenstemming te komen is beide keuzes in termen van geld en wederkerigheid te vertalen, zodat ze binnen een relationeel model vallen. Ze gaan dan niet meer over waarden en doelen, maar over ruilwaarden en middelen. Over meer of minder, niet over alles of niets.
Wanneer CU en D66 over waarden onderhandelen, lijkt het om een tragische uitruil te gaan: iets wat heilig is voor de CU (bescherming menselijk leven) tegen iets wat heilig is voor D66 (uitbreiding individuele zelfbepaling). Een uitruil tussen dergelijke waarden leidt vaak tot tragische gevolgen, net als in de klassieke voorbeelden uit Griekse drama’s.
Neem Antigone: die moet kiezen tussen het eren van haar familie (door haar broer te begraven) of het eren van haar stad (door hem, als vijand van die stad, te laten liggen voor de aaseters); tussen het luisteren naar de goden of naar de koning. Deze keuze verscheurt haar en wat ze ook kiest, het heeft altijd slechte gevolgen. Ze kiest er uiteindelijk voor het burgerlijk gezag te negeren en haar broer te begraven: dat levert haar de doodstraf op. Maar als ze het tegenovergestelde had gekozen, zouden de goden haar vervloekt hebben – en als dochter van Oedipus weet ze wat dat betekent.
Bij de vorige kabinetsformatie ruilden VVD en PvdA ook waarden uit: de VVD kreeg een kleinere overheid, de PvdA een kinderpardon. Wat beide partijen – en Wouter Bos – niet zagen was dat tragische keuzes tragische gevolgen hebben.
Na vier jaar kostte de uitruilaanpak beide partijen de nodige stemmen bij de verkiezingen – maar de PvdA veel meer dan de VVD. Waarom? Omdat de principes van wederkerigheid, waarop de PvdA gebaseerd zijn, veel ‘heiliger’ zijn dan de markt-regels waar de VVD voor ijvert. Dus was de schade van tragische keuzes veel groter bij de PvdA.
Op dezelfde manier is het risico voor de CU nu ook veel groter dan voor D66. De laatste partij is op de eerste plaats pragmatisch, gebaseerd op een utilitaristisch ideaal – het grootste goed voor het grootste aantal mensen. In die filosofie zijn er eigenlijk geen heilige waarden en doelen, er zijn alleen maar middelen. Er is geen zwart-wit en alles-of-niets. Er zijn geen werkelijk tragische keuzes.
Voor de CU, die om gemeenschap en rang draait, zijn er wel tragische keuzes, die de partij (of de band tussen partij en kiezers) kunnen verscheuren. Een voltooid leven-wet aanvaarden of een embryo als medische grondstof zien verloochent alles waar de CU voor staat.
Een tragische, verscheurende keuze maak je doorgaans alleen als het niet anders kan. Sophie moet een van haar kinderen kiezen. Antigone moet zich een goede zus of een goede burger tonen. Het kan niet allebei en het kan niet allebei niet.
Of de CU haar situatie als onontkoombaar ziet of niet, bepaalt of ze willens is een tragische keuze te maken. Misschien denken Segers en co: zonder onze inbreng loopt het met de medisch-ethische zaken nog veel slechter af, we moeten wel pijnlijke maatregelen voor onze rekening nemen. We moeten het kleinere kwaad accepteren om het grotere te voorkomen.
Wat in elk geval de zaak niet vergemakkelijkt, is dat er voor D66 niets heilig is – niet in de mate dat dit voor de CU het geval is. D66 kan grote waarde hechten aan bepaalde wetten (vooral als buit voor haar kiezers), maar er is niet dezelfde innerlijke samenhang met haar ideologie, zoals die wel bij de CU en sommige voorstellen bestaat. Anders gezegd: orgaandonatie is voor D66 minder een halszaak dan dat euthanasie dat is voor de CU.
De CU kan zo gauw het gevoel krijgen dat een ruil niet ‘eerlijk’ is; dat de christenen iets van grote waarde opgeven terwijl de liberalen, om het zo te zeggen, slechts een duit in het zakje doen.
Tijdens de onderhandelingen kan natuurlijk ook blijken dat sommige zaken slechts schijnbaar heilig waren – dat een partij als puntje bij paaltje komt best tot compromis of uitruil bereid is. Dat zou niet zo vreemd zijn: ten eerste hebben dergelijke onderhandelingen, als ze enigszins goed verlopen, een eigen dynamiek die de deelnemers steeds meer richting overeenstemming dwingt. En mensen denken vaak dat iets heilig is en en onverkoopbaar, tot het juiste bod komt – dan beseffen ze dat de heiligheid schijn was.
Je kunt dit hypocriet noemen, maar zonder hypocrisie zouden mensen nooit vanuit verschillende standpunten bij elkaar kunnen komen.
Een beetje hypocrisie is nodig – een mens of partij die altijd recht door zee is, is tot schipbreuk gedoemd. Maar teveel hypocrisie – teveel zwalken – leidt ook nergens toe.
Rechtzinnigheid leidt tot tragedies. Principeloosheid maakt van politiek een soap opera. Een geslaagd bestuur mixt beide elementen, zodat de grootste rampen worden vermeden, maar het land (of de stad, of de provincie) wel ergens heen gaat.