Beste Puistknars,
Van harte gefeliciteerd met je coup! Ik ben werkelijk jaloers op de vondst van een sinterklaascongres om het ‘echte’ sinterklaasfeest te bevorderen. Nog zo’n vondst en je bent rijp om mijn plek als senior-bederver in te nemen…
Goed om te zien dat mijn colleges over de Reformatie vrucht hebben afgeworpen. Ik was even bang dat de hele sinterklaasdiscussie zou verzanden in de compromissen van dat afschuwelijke Sinterklaasjournaal. En dat na die veelbelovende start, met alle demonstraties en welles-nietes discussies van 2011 tot 2014. Een minder creatieve en vasthoudende bederver zou naar een andere splijtzwam zijn overgestapt, maar jij bleef vasthouden aan je doel om van het sinterklaasfeest een echte godsdienstoorlog te maken. Hulde.
Natuurlijk ben je wel schatplichtig aan collega Wormrot, die als eerste zag dat een conceptuele kunstenaar de ideale persoon was om de zwarte knuppel in het witte hoenderhok te gooien. Maar met het vinden van een ‘Luther’ heb je nog geen reformatie – daar is meer voor nodig.
Voor een reformatie heb je nodig
– een traditie nodig waarop wel wat aan te merken valt
– mensen die dit aan de kaak stellen en
– mensen die de traditie willen verdedigen.
So far so good. Maar als het daarbij blijft, verwatert de strijd al gauw in een oeverloze discussie die niet veel meer oplevert dan wat onderhuidse frustratie en algemeen gedeelde verveling. Weer een interview bij Pauw. Weer een vrijblijvend VN-rapport. Weer een bemiddelend gesprek met beruchte vredestichters als Lodewijk Asscher of Eberhard van der Laan.
Wat jij uit de lessen van de zestiende eeuw haalde, was de wetenschap dat een reformatie staat of valt met een contrareformatie. En dat een echte godsdiensttwist niet tussen individuen, maar alleen tussen instituties plaats kan vinden.
Waar de tegenstanders van zwarte Piet zich al een tijdje organiseerden in actie-comités, bleven de voorstanders een groep geïsoleerde, boze, witte mannen, die zich vooral op sociale media uitten. Intochtcomités zouden een natuurlijke tegenstander van anti-zwarte Piet zijn geweest, maar helaas waren ze onderling te verdeeld. Kennelijk geldt ook bij sinterklaas: cuius regio, cuius religio.
Gelukkig heb jij in het Sint & Pietengilde een partij gevonden die de rol van ‘kerk’ op zich wilde nemen. En ik moet zeggen, de eerste tekenen zijn bemoedigend. Een natuurlijke hang naar autoriteit (erkenning van Unesco), een drang tot standaardisering (certificering voor Pieten), een gedeeld dogma (Piet hoort zwart te zijn).
Enigszins bezorgd ben ik over uitspraken dat het sinterklaasfeest een ‘dynamisch feest’ is en dat ‘onderdelen van het feest door de tijd heen zullen veranderen’. En dat de organisatie eventueel een anders gekleurde Piet zou accepteren. Wat is dat voor vrijblijvendheid en relativisme? Calvijn en Paulus IV zouden hierom hebben gelachen.
Tot mijn opluchting las ik in een congresverslag deze geruststellende uitspraak van een ouderwetse gelovige:
Gele, witte, paarse Pieten, dat is aan kinderen gewoon niet uit te leggen.
En ook de initiatiefnemers stellen gelukkig dat zijzelf een overgang naar een gekleurde Piet niet mee zullen maken:
Persoonlijk hangen wij dan wel onze pietenpakken aan de wilgen.
Dat is een goede uitgangspositie, dat geeft je wat om mee te werken. Je kunt echter niet op je lauweren gaan rusten, als je van dit sinterklaascongres een modern concilie van Trente wilt maken.
Wil sinterklaas van een verbindende traditie een splijtend geloof worden, dan hebben we meer nodig. Dan gaat het om confessionalisering. Een opleiding van geschoolde Pieten is mooi, maar we hebben ook geschoolde gelovigen nodig – met een ander woord, catechisatie.
Sinterklaas is een religie, dat is duidelijk. Met haar eigen verhalen (van oude legendes tot het Sinterklaasjournaal), liederen (van Stoomboot tot Kapoentje), rituelen (surprises, schoen zetten) en bovennatuurlijke mysteries (hoe Sinterklaas eeuwen oud kan zijn, hoe hij over de daken rijdt, wat zijn paard met al die wortels moet – om er maar een paar te noemen). Nu moet je van deze religie een geloof trachten te maken.
De theologische twisten rondom Sinterklaas dreigen zich te beperken tot de kleur van Piet, maar er liggen veel mee geloofskwesties en rituelen die tot verbitterde ruzies zouden kunnen leiden. Maar daarvoor moet er eerst een maatstaf (kromstaf) zijn waar mensen tegen kunnen zondigen.
Tot nu toe was het veel te vrijblijvend, hoe mensen sinterklaas vierden: waar kinderen de schoen moeten zetten bij gebrek aan een schoorsteen; wat je voor het paard in de schoen stopt; of je surprises of gewoon cadeautjes geeft; of je samen pakjesavond viert, of de cadeautjes op 6 december klaarstaan.
Dat kan allemaal gestandaardiseerd – geboden, en alternatieven verboden.
En sinterklaasvierders zouden ook gedwongen moeten worden in bepaalde dogma’s te geloven. Allereerst in de zwartheid van Piet, natuurlijk, maar misschien ook in de herkomst van Sinterklaas (Spanje), de geboortedatum van de goedheiligman (jaar 300 van onze jaartelling) en dat hij over de daken rijdt. En natuurlijk het belangrijkste punt: dat zoete kinderen lekkers krijgen en stoute kinderen de roe.
Dat ‘ongelovigen’ bestraft moeten worden door een soort van inquisitie, zit al ingebouwd in het hele concept van de roe, dus daar moet zeker een meerderheid voor te vinden zijn.
Zo gauw achtereenvolgende sinterklaascongressen de hele viering gecodificeerd hebben – en bepaalde nieuwe gebruiken in de ban hebben gedaan – zullen moderne en anti-Piet hervormers waarschijnlijk hun eigen rituelen en overtuigingen vastleggen. En dan zijn we waar we wezen willen. Sint zal tegen Sint opstaan, stroopwafel- tegen zwarte Piet. Kinderkoren zullen dwars tegen elkaar inzingen “kom maar binnen met je knecht” en “kom maar binnen met je Piet”. Politiecordons zullen elke feestelijkheid ontnemen aan de landelijke intocht en, met enig geluk, aan lokale ontvangsten.
Vanzelf zal dit echter niet gaan. Allereerst moet worden voorkomen dat hervormers en contrahervormers er middels een dialoog ‘samen uitkomen’, om maar even in onze kerk te vloeken. Er zijn allerlei middelen om dit te voorkomen.
Allereerst moet je elke deelnemer aan het overleg influisteren dat hij of zij best tot concessies bereid is, maar alleen als de andere partij eerst wat wat opgeeft. Dat moet voldoende zijn om de meeste onderhandelingen in de kiem te smoren. En als de partijen toch wat willen inleveren, zorg er dan voor dat er sommige ‘heilige’ kwesties zijn waaraan niet valt te tornen.
Inleveren op een klein, onbelangrijk detail: dat is het soort van openingsbod dat bij de tegenpartij de bloeddruk doet stijgen terwijl de aanbieder zich van geen kwaad bewust is. Hij heeft immers getoond om tot compromissen bereid te zijn – en als de anderen dat meteen van tafel vegen, dan is dat hun probleem en een teken dat zij niet echt van goede wil zijn.
Enzovoort.
Enfin. Ik denk dat je nu wel weet hoe de volgende fase moet worden aangepakt. Veel succes. Maar denk erom: iedereen ziet zijn discipel graag vorderingen maken, maar een te groot succes dat hem in een klap enkele rangen zou laten dalen, zodat hij zijn oude leermeester kan onderzien – een dergelijke ambitie brengt ook risico’s met zich mee…
Als altijd, je begerige mentor,
Ratzweer