Het woord romantisch wordt doorgaans gebruikt in twee situaties: wanneer we het over een erotische relatie hebben of de kunst van twee eeuwen geleden bespreken. De meeste mensen hebben een duidelijk beeld van beide betekenissen: ‘romantisch’ is in het ene geval een intiem etentje bij kaarslicht, een liefdesbrief of een weekendje weg met z’n tweeën; in het andere geval de muziek van Brahms of Schumann, de gedichten van Wordsworth of de schilderijen van Caspar David Friedrich.
Romantische kunst en romantische liefde kan natuurlijk heel goed samengaan. De derde symfonie van Brahms, gewijd aan Clara Schumann, is gebruikt voor een reeks van romantische films of liefdesliederen. Vooral het derde deel:
Als een woord onmiddellijk twee betekenissen oproept, kan de ene betekenis dan nog wat toevoegen aan de andere? Met andere woorden: kan een analyse van de romantische stroming wat zeggen over de romantische relatie?
Ik denk van wel, en daarom wil ik toch proberen ons liefdesleven te verhelderen door het te vergelijken met een romantische reis. Niet alleen werpt dat een licht op de romantische liefde, maar het maakt ook duidelijk wat een romantische reis gemeen heeft met een pelgrimstocht, en wat het verschil is.
In het vorige artikel suggereerde ik dat een huwelijk, net als een pelgrimstocht, een zoektocht naar het heilige is. Datzelfde geldt ook voor een romantische reis en liefde, maar dan op een andere manier.
Het verschil zit hem in de wereld waarin de reis wordt gemaakt of de relatie wordt aangegaan.
De pelgrimstocht maakte deel uit van een religieuze wereld, die werd gekenmerkt door de verschijnselen centrum en herhaling. De gelovige zag de menselijke omgeving als iets wat steeds opnieuw, door godsdienstige rituelen, moest worden bevochten op de natuur. Deze rituelen moesten dagelijks, wekelijks, maandelijks, jaarlijks worden herhaald, anders zou de op de natuur veroverde ruimte weer verloren gaan. Het tijdsbegrip draaide dus om herhaling; het ruimtebegrip om een heilig centrum, van waaruit de wereld werd begrepen.
In een pelgrimstocht als de islamitische hadj komt het heilige tijd-ruimte begrip duidelijk naar voren: Mekka is daar het centrum dat de wereld betekenis geeft, en het leven van een moslim is niet compleet zonder een keer de Kaaba te hebben bezocht. Naast deze centrale pelgrimstocht zijn er ook nog kleinere bedevaarten, naar lokale heiligdommen, die vaker moeten worden ondernomen. Plus tenminste een keer in de week de gang naar de moskee, natuurlijk.
De religieuze cultuur is middelpuntzoekend. Elke beweging is vanuit een heilig centrum, of er naar toe. Er is geen ‘geografische’ of ‘geometrische’ ruimte, die elk punt als gelijkwaardig neemt. Er is ook geen ‘kloktijd’, waardoor elk tijdstip gelijkwaardig wordt.
Voor de religieuze mens is de wereld een chaos, waaruit heilige plekken en heilige ogenblikken omhoog steken als bergtoppen boven de wolken.
De wereld van de pelgrim was een totaal andere dan die van de romantische reiziger. Sinds de Renaissance zijn ruimte- en tijdsbegrip namelijk fundamenteel veranderd – door moderne wetenschap en ontdekkingsreizen. Aan zaken als de landkaart en het perspectief zien we dat de moderne mens een heel andere zin voor ruimte heeft dan de middeleeuwer. Klokken en geschiedenisboeken wijzen op een soortgelijke omwenteling in het omgaan met tijd.
En toch. En toch heeft een romantische reiziger, startend in de achttiende eeuw (en zijn navolger in onze tijd), iets gemeenschappelijk met de middeleeuwse pelgrim: het verlangen naar het heilige. Het verlangen naar een verhevigde vorm van betekenis, die het leven zin geeft. Het verlangen naar wat in de kunstfilosofie wel het sublieme en in de godsdienstfilosofie wel het numineuze is genoemd.
Beide, de pelgrim en de romanticus, gaat het in reizen niet om de wereld en wat er allemaal voor interessants te zien is. Het gaat hen om hun eigen ziel.
Maar waar de pelgrim vol vertrouwen de weg naar Compostela of Rome aflegt, zoekt de romanticus vertwijfeld naar iets waarvan hij weet dat het ongrijpbaar is, verborgen, mysterieus. Hij bezoekt bergen, meren, wouden, kusten en ruïnes in de hoop op een openbaring – een openbaring van zichzelf aan zichzelf. Een romanticus gelooft niet meer in de oude mythen, hij weet dat de ruimte ontluisterd en onttoverd is, maar hij doet toch een poging de wereld opnieuw te bezielen, te ‘herbetoveren’.
Dit opnieuw bezielen en betoveren is naar mijn mening ook wat romantische geliefden doen, wanneer ze elkaar tot voorwerp van liefde, eerbied, aanbidding maken.
Zij doen dit in een omgeving (samenleving) die radicaal onttoverd is. In die omgeving is een huwelijk geen link meer tussen vorige en toekomstige generaties, geen verbond met de goden, geen samengaan van het ‘mannelijke’ en het ‘vrouwelijke’ – het is alleen nog maar een contract om een (waarschijnlijk tijdelijk) samenzijn te schragen door wat wettelijke voordelen.
In die ontluisterde setting probeert de romanticus zijn of haar ziel te voeden door een gepassioneerde betrekking met een andere persoon. En omdat deze ‘romantische zielen’ heel goed weten wat de heilige liefde heeft ontheiligd, grijpen ze terug op ‘ouderwetse’, ‘natuurlijke’ zaken om een schijn van betovering te scheppen. Ze vervangen lamplicht door kaarslicht, beton door natuursteen of hout, lawaai door melodieuze muziek. Ze scheiden zich af, omdat ze weten dat de wereld klaarstaat om hen te storen en uit elkaar te rukken – in plaats van hun samenzijn te bevorderen en te heiligen. Ze halen herinneringen op aan hoe ze elkaar hebben leren kennen en fantaseren over hun gezamenlijke toekomst. Ze proberen te bewijzen dat hun liefde noodzakelijk was, onontkoombaar, kismet. Kortom, ze doen alles om van hun relatie een zingevende, transcendente, heilige ervaring te maken – in een absurde, immanente, seculiere wereld.
Het is niet verwonderlijk dat romantische relaties zo kwetsbaar zijn.
Elke romantisch streven, of het nu een reis of een liefde is, is een queeste naar iets wat verloren is gegaan en weergevonden moet worden.
Om dit verloren/verborgen iets te vinden – de ontbrekende schakel, de wonderlamp, de heilige graal – moet een romanticus zich eigenlijk opstellen als een pelgrim. Hij moet vast in het heilige geloven. Hij moet niet bang zijn offers te brengen. Hij moet op weg gaan zodat anderen er beter van worden.
De pest is: hij moet dit doen in een wereld die bij elke stap roept: Er is niks meer heilig! Je hoeft geen offers te brengen om iets te verkrijgen! Je moet alleen aan jezelf denken!
In die wereld is het voor de romanticus gemakkelijker om op te geven en mee te gaan met de grote stroom.
De stroom van de toerist.