De afgelopen weken heb ik het begrip ‘ridderlijk’ behandeld. Vorige keer zocht ik analogieën voor ridderlijkheid in de moderne geschiedenis. Uit dat onderzoek kwamen ‘gevechtspiloot’ en ‘cowboy’ naar voren als redelijke equivalenten van ‘ridder’.
Was dat onderzoek meer dan een amusant tijdverdrijf?
Jazeker. Maar om dat uit te leggen, moet ik even een omweg nemen.
Denken draait om begrippen en analogieën
Filosofen onderzoeken menselijk denken en de begrippen die daarin gebruikt worden. Vrijheid. Moraal. Het Goede. De Waarheid. Filosofen proberen begrippen te begrijpen. Ze denken over denken.
So far so good.
Maar waar komen begrippen vandaan? Hoe ontstaan ze, hoe worden ze opgeroepen?
Douglas Hofstadter en Emmanuel Sander hebben in hun Surfaces and Essences (2013) overtuigend betoogd dat begrippen de neerslag vormen van het maken van analogieën. Het gebruiken van begrippen, zo luidt hun stelling, is een vorm van waarnemen en die conceptuele perceptie is een gevolg van het vergelijken van oude en nieuwe situaties.
Zo gauw wij mensen met iets nieuws worden geconfronteerd (voortdurend, dus), proberen we daar betekenis aan te geven door het nieuwe te vergelijken met iets dat we al kennen, iets dat het belangrijke, het wezenlijke van de nieuwe situatie toont.
Wanneer we het nieuwe bekijken door de bril van het oude, maken we dus een analogie.
Bijvoorbeeld. Wanneer we heel klein zijn, is ‘mama’ nog geen begrip, maar een naam – de naam van de persoon die ons voedt, vasthoudt, knuffelt, troost etc. Wanneer we de term ‘mama’ horen en zelf gebruiken, slaat die op één persoon.
Echter. In de loop van de tijd komen we meer voorbeeld van ‘mama’ tegen. Ons vriendinnetje heeft een mama. Ons neefje heeft een mama. Onze mama heeft een mama! We vergelijken deze nieuwe instanties van ‘mama’ met de ‘originele’ versie en met elkaar, tot er op een gegeven moment een complex, gelaagd begrip van ‘mama-heid’ is ontstaan waarin onze eigen moeder wellicht nog steeds centraal staat, maar waarin andere moeders nu ook een rol spelen.
Het begrip ‘moeder’ ontstaat zo dus uit een reeks van analogieën, die min of meer ‘op elkaar passen’. Nieuwe analogieën, wanneer we ‘moederlijke’ figuren tegenkomen, veranderen het begrip. En het begrip bepaalt op zijn beurt weer wat voor nieuwe moeder-analogieën wij maken.
Zo kunnen we bijvoorbeeld het begrip ‘moeder’ zo uitbreiden, dat we over een koningin als een ‘moeder des vaderlands’ kunnen praten. Die verbinding van moeder en koningin beïnvloedt dan vervolgens weer de manier waarop we in verschillende situaties naar een koningin (als een moederfiguur) en naar een moeder (als een koningin van het gezin) kijken.
Begrippen en analogieën zijn twee kanten van één medaille.
Wij redeneren met en over analogieën
Analogieën zijn, in de woorden van Hofstadter en Sander, ‘de brandstof en het vuur van het denken’ (ook een mooie analogie).
Wanneer filosofen onderzoeken hoe mensen denken en hoe mensen begrippen gebruiken, moeten ze dus kijken hoe analogieën gebruikt worden. En wat blijkt: menselijk redeneren gebeurt doorgaans via maken van analogieën tussen situaties, sterker nog: redeneren is doorgaans het maken van analogieën tussen analogieën.
Hoe essentieel analogieën zijn, bijvoorbeeld in een discussie, zien we bij de discussie rondom de boerkini.
Wat vinden we van een boerkini? Dat hangt er vooral vanaf of we het kledingstuk vergelijken met een boerka of met een bikini.
Als we een boerkini onder de boerka’s scharen, zijn we geneigd er een symbool van vrouwenonderdrukking in te zien (zoals bijvoorbeeld de Franse krant Le Figaro doet). Maken we een analogie tussen boerkini en bikini, dan kunnen we er onschuldige badkleding in zien – of zelfs een symbool van seksuele bevrijding (volgens de uitvinder van de boerkini, Aheda Zanetti).
Kunnen we over deze twee analogieën iets zeggen – bijvoorbeeld, welke de betere is?
Hoe vergelijk je vergelijkingen?
Zoals mensen voortdurend analogieën maken, maken ze ook voortdurend vergelijkingen tussen analogieën. Ze zeggen niet alleen: A is net als B, maar ook: als A net als B is, dan is C net als D. En over deze meta-analogie kunnen we dan ook weer oordelen door haar (positief of negatief) te vergelijken met een andere analogie.
Een voorbeeld. Volkskrant-columnist Aleid Truijens schreef op 17 augustus: “Als een boerkini een teken zou zijn van dreigende terreur, dan is een broodje falafel dat ook.” Truijens maakt hier dus eerst een vergelijking tussen een boerkini en een teken van (be)dreiging en constateert dan dat die vergelijking onzinnig is – een boerkini heeft niets bedreigends en er is geen voor de hand liggende analogie tussen een boerkini en terreur. Om de absurditeit van de analogie boerkini-terreur te tonen maakt ze vervolgens een karikatuur van die analogie door een meta-analogie te maken: wanneer een boerkini gevaarlijk zou zijn, is een broodje falafel dat ook. Als A net als B is, dan is C ook net als B (en iedereen ziet dat dit niet het geval is).
Deze meta-analogie is door Hofstadter en Sander een ‘karikatuur-analogie’ gedoopt: je overdrijft een stelling om hem te weerleggen. Wij doen dit heel vaak:
Een vrouw heeft een man nodig zoals een vis een fiets nodig heeft (feministische slogan).
Liefde zonder jaloezie is als een Poolse man zonder snor (Pools gezegde).
Vechten voor vrede is als neuken voor maagdelijkheid (bumper sticker tijdens de Vietnam-oorlog).
Karikatuur-analogieën overtuigen vaak door hun overdrijving, die ze een aanzienlijke ‘shock value’ geeft – en humor. Maar dat beschermt ze natuurlijk niet tegen kritiek.
Als we naar de bovenstaande voorbeelden kijken, zijn ze dan op het tweede gezicht nog zo overtuigend?
Om terug te keren naar de vergelijking van Truijens: het duurde maar een paar uur voordat die onder vuur kwam, van haar collega-columnist Sylvia Witteman. Die betoogde dat een boerkini echt wat anders is dan een broodje falafel: “Niemand zal zich door zijn levensbeschouwing verplicht voelen een broodje falafel te eten, of anderen dwingen, dan wel verbieden, broodjes falafel te eten.”
Witteman maakt hier een analogie over een analogie over een analogie. Ze zegt eigenlijk: jouw analogie – die A:B vergelijkt met A:C – is geen goede analogie, want B:D is niet hetzelfde als C:D. Dus is B:C niet hetzelfde als A:A.
Het schema van deze meta-analogie lijkt ingewikkeld, maar wij zijn allemaal doorgewinterde ‘analogisten’ en snappen precies wat ze bedoelt.
Let wel: Witteman zegt niet dat Truijens het ‘fout’ heeft – dat ze onlogisch te werk is gegaan, of een feit verkeerd weergeeft. Ze probeert haar punt te maken door het geven van een betere analogie: “Als ik midden in Mekka, geleund tegen de Kaäba, een haring met uitjes sta te eten zal niemand me dat kwalijk nemen, denk ik.”
Kortom: een haring met uitjes eten bij de Kaäba is minder omstreden dan in een bikini bij de Kaaba staan, dus is een boerkini minder onschuldig dan een broodje falafel.
De ‘strijd’, in deze discussie, gaat dus niet tussen feiten en leugens, of tussen logische en onlogische gevolgtrekkingen, maar tussen meer en minder ‘passende’ analogieën.
Wat ik met passend bedoel, zal ik proberen toe te lichten aan de hand van wat vraagstukken van Hofstadters computerprogramma Copycat – een poging om een computer op een ‘menselijke’ manier analogieën te laten maken.
Een paar weken geleden behandelde ik al deze opgave:
abc»abd
ijk» ?
Hoewel er meerdere antwoorden correct zijn, overtuigt het ene meer dan het andere. De oplossing ijd (verander weer de derde letter in d) komt niet erg sterk over, net zomin als ijk (vervang elke c, als die er is, door d, of doe niets) of abd (vervang elke drielettercombinatie door abd). Deze analogieën vinden we te oppervlakkig, of te letterlijk, of te saai.
Voor de meeste mensen zal ijk»ijl de sterkste analogie vormen met abc»abd. De interpretatie ‘vervang de derde letter door zijn alfabetische opvolger’ zal de meesten van ons voorkomen als een ‘betere’ dan de bovenstaande. “Beter’ betekent hier eerder: ‘mooier’, ‘slimmer’ of ‘passender’ dan: ‘correcter’.
Nog een voorbeeld.
abc»abd
xyz»?
De regel van de ‘mooiste’ analogie van eerder (vervang de derde letter door zijn alfabetische opvolger) werkt hier niet, want z heeft geen opvolger. We kunnen pretenderen dat een alfabet cyclisch is en na de z gewoon weer de a komt (zoals het na 12 uur gewoon weer 1 uur wordt) – maar dat is niet helemaal overtuigend.
Zijn er nog andere opties dan xya?
Een legitieme, maar zwakke keuze is weer het ongewijzigde xyz. Of abd. Of xyd. Is er ook een sterke oplossing?
Die is er: wyz.
Met enig nadenken zal vrijwel iedereen (elk mens, deze oplossing was veel te creatief voor Hofstadters computerprogramma) snappen hoe de analogie tot stand is gekomen. Xyz is in deze analogie opgevat als een spiegelbeeld van abc, waarbij z de a spiegelt en y de b. De overgang van c naar opvolger d wordt dan gespiegeld door de overgang van x naar voorganger w.
Elegant, niet?
Wat betekent dit nu voor onze omgang met boerkini-analogieën? Dat we zoeken naar elegante vergelijkingen, die ons wat leren – over boerkini’s, boerka’s en bikini’s.
Een analogie die ik tegenkwam, is die alle kledingstukken op een spectrum zet en dan afzet tegen het criterium ‘passend op het strand’. De kledingvoorschriften op de meeste stranden staan naakt baden – het ene uiterste – niet toe. Wanneer je de boerkini als het andere uiterste ziet, is het mogelijk ook die te verbieden, met een beroep op de regel dat je op het strand niet extreem bloot of extreem gekleed mag zijn (je mag niet a of z dragen, wel iets uit het ‘midden’ van het alfabet).
Best elegant, vind ik. En zuiverder dan alle analogieën die het dragen van badkleding vermengen met begrippen als ‘godsdienstvrijheid’ of ‘vrouwenonderdrukking’.
Nog een analogie tot slot
Wat meespeelt bij de boerkini-discussie, denk ik, is ons onvermogen om de boerkini als mengsel te zien, als hybride. Mensen kijken naar een boerkini en zien: boerka. Of: bikini. Zoals we in het onderstaande óf een konijn, óf een eend zien:
Maar wanneer we ons in deze analogie vastbijten (boerka/bikini=konijn/haas) dan miskennen we dat een begrip heel goed een mengsel kan zijn. Begrippen mogen best een samenstelling van twee andere begrippen zijn, dat weerhoudt ons er niet van ze te gebruiken.
We hebben geen moeite met het begrijpen van ‘bureaublad’, ‘koolstofdioxide’ (CO2) of ‘stofwolk’.
Misschien betekent de verwarring rondom ‘boerkini’ alleen dat het begrip nog te nieuw voor ons is – en dat we daarom geneigd zijn het in zijn bestanddelen uiteen te leggen en één van de twee als kern te zien. Het is, alsof we voor het eerst een muilezel ontwaren en, na verteld te zijn dat dit een jong van een ezelin en een paardenhengst is, volhouden dat het allereerst een paard is. Of allereerst een ezel.
Maar. Een muilezel is een muilezel. Geen paard. En geen ezel. En zo is een boerkini misschien ook wel geen boerka. En geen bikini.