In de afgelopen weken heb ik veel nagedacht over haast – en over de samenhang van haast met (chronologische) tijd, doelgerichtheid, schaarste en macht. En daarbij drong zich ook een nieuw idee op: dat er een verband bestaat tussen haast en verveling.
Uitgewerkt heb ik dit idee nog niet, dat probeer ik in dit artikel te doen. In die zin is het een echt essay – een probeersel, een poging om iets nieuws te denken. En die poging zou ook kunnen mislukken.
Het mag duidelijk zijn dat er een verband is tussen verveling en doelloosheid. Verveling is iets willen doen, maar het niet kunnen; geen doel hebben, en deze doelloosheid als probleem zien. Verveling is een soort frustratie, waarbij je niet weet wat je moet doen; een ongedurigheid die wordt veroorzaakt door een gebrek aan prikkels.
Leo Tolstoi heeft verveling eens omschreven als ‘een verlangen naar verlangens’. Als je je verveelt, wil je niks – maar je wilt wel iets willen. Je wilt iets terwijl je niets wilt. Je verlangt naar niets, maar zoekt tegelijkertijd naar iets wat je verlangen opwekt. Je verlangt naar een verlangen dat je iets doet verlangen.
Verveling is een en al tegenspraak. Geen wonder dat het ook voelt als vastzitten, als een vorm van ingeperkt zijn. Verveling is eerst en vooral een toestand van passiviteit. Ik zei dat je ‘zoekt’ naar een verlangen, maar die formulering suggereert eigenlijk nog teveel actie. Bij verveling zoek je namelijk niet zelf naar een verlangen, maar je wilt door dat verlangen gevonden worden.
Verveling wacht op een prikkel van buiten, op energie uit een externe bron. Daarom lopen kinderen die zich vervelen naar hun moeder toe: mama, ik verveel me zo… (wat dan ook alleen maar zeurderig en lusteloos kan worden uitgesproken…). En het door- en door verveelde kind loopt niet eens meer: dat ligt op de bank tot mama komt vragen wat er aan de hand is.
Omdat verveling een passief soort verlangen uitdrukt, is het onbestemd. Je wilt iets leuks, iets interessants. Je wilt een algemene, een generieke prikkel.
Soms lijkt verveling wel een specifieke frustratie te zijn: dan verveelt deze activiteit je – dit boek, deze film, dit gesprek, deze vergadering. Maar is dat verveling, hetzelfde gevoel als wanneer je lusteloos op de bank ligt? Ik denk dat het hier gaat om het verwante begrip van ‘saaiheid’. ‘Saai’ is, zou je kunnen zeggen, een transitief concept, gekoppeld aan een object. Niet jijzelf bent saai, maar datgene waarmee je bezig bent. Je zegt ook niet: ik voel me saai, maar: ik vind dit boek saai.
Dit is echter niet de meer existentiële toestand van verveling waar we het over hadden.
Verveling is, volgens Tolstoi (en Schopenhauer), de begeerte om te begeren. Waar kennen we dat van, de begeerte naar begeerte?
Van porno.
In een eerder artikel betoogde ik dat porno niet draait om het bevredigen van een verlangen, maar om het vinden van een object dat een verlangen mogelijk maakt. Porno draait niet om behoeften (naar seks of, bij food porn, naar voedsel), maar om verlangens – om het verlangen naar verlangens. Wat pornografie (in al zijn vormen – seks porno, voedsel porno, auto porno, kleding porno etc.) doet is niet het bevredigen van bestaande verlangens (om ze daarmee te laten verdwijnen), maar het creëren van nieuwe.
Porno stilt mijn verlangen niet, maar maakt een verlangen in mij wakker. En daarvoor is nodig dat ik in een afwachtende, non-begerende toestand ben, waarin ik niettemin open sta voor een nieuw verlangen.
Ik moet in een toestand van verveling zijn.
Als ik mij verveel, ben ik in de ideale toestand om porno – in al zijn vormen – te consumeren. In een ander artikel betoogde ik ook dat consumeren en porno hand in hand gaan, dat pornografie altijd, in de term van Karl Marx, een ‘goed’, ‘eine Ware’ is. Porno is, als goed, inwisselbaar en algemeen. Het kan worden geruild of gekocht.
Omdat porno een verlangen schept waar dit eerder niet bestond en dit verlangen niet specifiek, maar algemeen is, vormt porno het perfecte antwoord op verveling. Voor even dan, omdat het verlangen naar een verlangen nooit bevredigd kan worden door dat verlangen zelf – dat is immers ook weer een verlangen en dus op zoek naar bevrediging.
Daarmee blijft verveling een paradoxale stemming – eentje die zich wel wil opheffen, maar eigenlijk toch ook weer niet.
En de samenhang van verveling en haast? Daar kom ik nu op.
Eerder heb ik haast gekoppeld aan een bepaald besef van tijd. Tijd die objectief bestaat, los van ons – en die verstrijkt, of wegloopt als korrels in een zandloper. In een poging om binnen deze tijd het maximum te bereiken of ‘eruit te halen’, hebben we neiging om steeds harder te gaan rennen, hebben we steeds meer haast.
Soms valt haast bijna niet te onderscheiden van verveling. Bijvoorbeeld als we op een trein wachten, die ons niet snel genoeg kan komen. We kijken vaker dan nodig is op de klok, we gaan zitten en staan weer op, we ijsberen op het perron, we kijken nog gauw op onze telefoon…
Hier is haast eigenlijk identiek aan verveling, je zou ook kunnen zeggen dat ze elkaar veroorzaken. Omdat we haast hebben, vervelen we ons in de resterende wachttijd, die altijd te lang duurt. En omdat we ons vervelen hebben we nog meer haast, willen we de tijd nog sneller voorbij laten gaan.
Verveling is, net als haast, een ontkenning van tijd als een horizon van mogelijkheden (zie hiervoor het artikel over onthaasting van vorige week). Verveling en haast zorgen voor een tijdservaring waarin we de tijd voorbij voelen gaan – en altijd sneller of langzamer dan we willen. Tijd is iets dat gevuld moet worden, besteed, opgemaakt, gedood… Tijd is iets wat geconsumeerd wordt, niet geproduceerd.
Gehaaste mensen zijn vaak ook verveelde mensen, mensen met de minste tolerantie voor ‘lege’ tijd. Nijver vullen ze hun agenda’s met afspraken, als bijen hun honingraten. Voortdurend zoeken ze drukte, bezigheden, afleiding. Ze vreten nieuws, ze jagen op iets nieuws, in de hoop dat het de verveling zal verdrijven. Maar helaas: nieuwe dingen worden vanzelf oud – en daarmee, voor de haastige-verveelde mens, een integraal onderdeel van dezelfde oude, saaie, vervelende wereld.
Veel mensen trachten verveling te bestrijden met haast – en drukte, spanning, nieuws, mode, porno…
Echter. Omdat, naar mijn idee, haast juist verveling veroorzaakt, en andersom verveling haast schept; omdat haast en verveling twee kanten van één medaille zijn: daarom kan haast nooit verveling oplossen.
Verveling is het gevoel dat er te weinig prikkels zijn. Haast is het gevoel dat er teveel prikkels zijn. In beide gevallen is tijd een maatstaf waaraan nooit beantwoord kan worden. Tijd is altijd te leeg of te vol, nooit ‘precies goed’.
Het recept tegen verveling is dan ook niet meer haast (en meer drukte), maar de soort van onthaasting die ik vorige week beschreef: een ander tijdsbesef.
Dit is een begrip van tijd waarin vrijheid geen product van tijd is, maar tijd een product van vrijheid.
Waarin mensen met elkaar steeds nieuwe mogelijkheden en nieuwe betekenissen creëren. Waarin tijd een horizon is die we met elke handeling verplaatsen, niet een klok die onontkoombaar voort tikt, wat we ook doen.
De remedie tegen verveling is interactie – handelen, gericht op andere mensen, die mijn handeling voortzetten op een manier die ik niet kan voorzien. Alleen zo wordt het leven werkelijk interessant: met dingen die tussen mensen zijn (inter-esse). Dan gaat tijd niet te snel of te langzaam, maar precies snel genoeg. Dan is tijd niet te vol of te leeg, maar precies vol genoeg.
Dan is er geen verveling meer, maar vervulling.