Sinds twee weken staat het nummer ‘Drank en Drugs’ van rappers Lil’ Kleine en Ronnie Flex bovenaan in de Top 40. Regels als “Alle tieners zeggen ja tegen MDMA” en “Je moet zakken tot de grond alsof je moeder is gevallen” worden in heel Nederland meegezongen door kinderen van basisschoolleeftijd. Begrijpelijkerwijs heeft dat veel reacties losgemaakt – bij ouders, onder politici, in de media. De commotie verleidde de makers er zelfs toe een kindvriendelijke versie te maken, “Chips en cola”.
Voor de duidelijkheid: we hebben het over dit nummer:
Wat opvalt, is dat iedereen zich in de reacties blindstaart op de tekst. Nu is die grof genoeg om verontrustend te zijn, maar verdedigers van het nummer hebben gelijk dat het meeste wel over de hoofden van twaalfjarigen heen zal gaan. Evenmin valt te verwachten dat een kind uit de bovenbouw meteen naar drank en drugs grijpt omdat er op de radio over gezongen wordt. Of dat het aan seks begint omdat het figuranten tegen een boom of een verkeersbord ziet rijden.
(Overigens: de mensen die de clip vanwege alle verwijzingen naar neuken ‘grappig’ noemen, hoe oud zijn die? Veertien?)
Het grote probleem met deze zomerhit lijkt mij persoonlijk niet zozeer de tekst, hoe stuitend die ook is. Het probleem is de muziek.
Onder de regels van Lil’ Kleine horen we een technobeat. Voor relatieve leken als ik is de verbijsterende versplintering van electronische dansmuziek (EDM) in genres als trance, house, techno, hardcore en nog veel meer vrij onbegrijpelijk. Maar wat bijna alle genres gemeen hebben is duidelijk: de ritmes zijn machinaal en eentonig, de melodie is kort en eenvoudig, harmonische ontwikkeling is afwezig of zeer bescheiden.
Ik weet dat ik op dit punt al vele danceliefhebbers tegen me in het harnas heb gejaagd. Verontwaardigd zullen zij wijzen op de invloeden van non-electronische muziek: van disco, soul en funk tot Arabische folk, Afrikaanse percussie en Caribische steeldrum. Wat ze daarbij over het hoofd zien, is dat dance met deze invloeden steeds hetzelfde doet: versimpelen en luider maken.
In de woorden van producer Evian Christ in de NRC.Next van 23 juni: “Het is luid, superintens en de mensen worden wild.”
Nou en? zullen velen nu zeggen. Dan zal het armoedige muziek zijn, gebaseerd op goedkoop effectbejag. Als miljoenen mensen het nu fijn vinden om op die muziek uit hun dak te gaan, wat is daar dan mis mee?
Het volgende.
Dancemuziek geeft zijn toehoorders plezier door ze een kick te geven, door een reactie te triggeren. De middelen die het daarbij inzet zijn veelal non-muzikaal: industriële geluiden in plaats van tonen, frequenties die we meer voelen dan horen, een machinale beat die mensen tot objecten maakt, zodat ze niet meer echt kunnen dansen maar slechts zielloos mee kunnen springen. In andere woorden: het plezier van dance is gebaseerd op stimulus-respons, niet op het begrijpen van muzikale beweging – laat staan op het verstaan van een muzikaal gebaar.
Neem het volgende voorbeeld, van de populairste dj ter wereld, Hardwell (de artiestennaam van Bredanaar Robbert van de Corput):
Wat is dit meer dan een reeks geluidseffecten en kreten, ‘opbouwend’ naar een willekeurige climax (“Let the base drop!”), die vooral door hun oorverdovende volume een reactie moeten losmaken? Het is muziek waarbij de meeste zorgvuldigheid is gaan zitten in het vinden van de ‘sweet spot’ tussen adrenalinestoot en gehoorbeschadiging.
Ik betwijfel of de makers bij ook maar één enkele overgang muzikale redenen kunnen aanvoeren, waarom voor een bepaald effect is gekozen. Dit is geen muziekstuk, het is een opeenstapeling van prikkels, tot ons gehoor volledig is gevuld met geluid.
Muziek vraagt – in al zijn vormen, van dans tot lied, van symfonie tot improvisatie – om begrip. Het vraagt om redenen, het onderzoekt op intenties.
Muziek is als humor: het lokt een emotionele en lichamelijk respons uit, maar het doet dat door middel van redenen. In die zin zijn humor en muziek altijd ‘cerebraal’.
Natuurlijk zijn er andere manieren om die respons uit te lokken. Om iemand te laten lachen, kun je een grap vertellen of je kunt hem kietelen.
Het verschil tussen Mozart en Hardwell: Mozart vertelt een grap, Hardwell kietelt je.
In zijn effectgerichtheid werkt dance zoals verslavingen – internetten, porno, gokken – die, in de termen van de Vlaamse neuropsycholoog Vincent Compernolle (Carrière 17 juni) wel ‘fun’ bieden maar geen ‘joy’; wel het plezier van instant behoeftebevrediging maar niet de vreugde van moeizaam verworven voldoening.
Let wel: ik heb het dan niet over de drugscultuur bij dance-evenementen. Dat verband zou ik ‘extern’ willen noemen, al bestaat er natuurlijk een samenhang tussen muzikale armoede en de toevoeging van lichtshows, vuurwerk, confettikanonnen en drugs, zonder welke er kennelijk weinig te genieten valt. En ik heb het ook niet over eventuele vermeldingen van drank en drugs in de teksten. Ik heb het over de muziek zelf. Dance is de drank. Dance is de drug.
Ik weet dat het in sinds de jaren zestig not done is om muziek op zijn morele kwaliteiten te beoordelen. Wie het toch doet, wordt uitgemaakt voor belachelijk (de Amerikaanse dominee die rock en roll kwaadaardig noemde) of gevaarlijk (Plato die sommige genres bij wet wilde verbieden). Zonder zelf bepaalde muziek te willen verdoemen of illegaal te maken, moet ik zeggen dat die dominee en Plato een punt hadden. Zij begrepen namelijk nog dat het volkomen natuurlijk is om in muziek menselijke deugden als oprechtheid, matigheid, moed of bezonnenheid te horen. Dat er wellustige en preutse muziek is, respectloze en respectvolle. En dat het prima is om over muziek een oordeel uit te spreken. Elke muziekrecensie doet trouwens hetzelfde. En al probeert een recensent zich tot louter ‘esthetische’ oordelen te beperken, morele kwalificaties sluipen bijna altijd binnen: dit liedje is sentimenteel; deze track toont humor; dit arrangement is kitsch; deze tekst is kinderlijk.
Muziek nodigt automatisch uit tot dit soort uitspraken, omdat het, in al zijn abstractie, een menselijke handeling is, een uiting, een intentie. Bij dance is deze dimensie echter bijna geheel verdwenen en is de rijkdom van menselijke expressie vervangen door de lege dreun van de machine.
Echte muziek is, als intentionele uiting, altijd een uiting van een ‘ik’, een subject. En die uiting is gericht op andere subjecten, andere ‘ikken’, van wie de maker weet dat ze zich op dezelfde manier tot deze muziek kunnen verhouden. Met gevoel. Met begrip.
Dance is echter in zijn doorsnee vorm geen communicatie van subject tot subject meer, maar van machine tot lichaam. Van object tot object. Wat net zoveel wil zeggen als: het is helemaal geen communicatie meer.
Ironisch genoeg heeft dit er ook toe geleid dat je op deze muziek helemaal niet meer kunt dansen. Dansen, als gecontroleerde beweging die je eigen vrijheid toont, maakt bij dance plaats voor geestloos zwaaien en springen waarin je individualiteit verdwijnt. Zelfs de professionele dansers op het podium (of in een kooi!) komen niet verder dan voorspelbare, repetitieve bewegingen die meer dienen om het publiek op te zwepen dan de muziek te illustreren.
Dance is eerder amoreel dan immoreel, zou ik zeggen. Maar dat maakt het niet minder schadelijk. Bedenk ook hoe amoraliteit en puur instrumenteel denken het zakendoen heeft aangetast. Of de sport. Het onderwijs. De gezondheidszorg.
En niet alleen is dance zelf amoreel – als ‘shortcut’ naar een muzikale kick snijdt het ook de weg af naar soorten muziek die wél uitnodigen tot morele oordelen en tot menselijke uitwisseling. Ik zie niet hoe een kind of puber van ‘hardstyle’ tot andere, rijkere muziek kan komen – zoals je nog wel van Elvis naar blues, jazz en folk kwam. Of van Sinatra naar Gershwin en zo naar klassieke muziek.
Dance leidt nergens heen, ben ik bang, zoals addictieve paden doorgaans nergens heen leiden.
Dance is een doodlopende weg – een weg voor de Walking Dead.
Een verkorte versie van dit artikel verscheen op 3 juli in NRC.Next.