De laatste weken heb ik op deze plek geschreven over de nieuwe kijk die data-analyse door computers biedt, en dat toegelicht aan de hand van moderne topsport. In modern honkbal (althans het Amerikaanse baseball) en voetbal worden patronen ontdekt die voor mensen onzichtbaar zijn, maar door bestudering van immense hoeveelheden gegevens door computers kunnen worden opgediept.
Deze voorbeelden staan natuurlijk voor een groter vraagstuk, dat van de toepassing van kunstmatige intelligentie. Hoe Artificial Intelligence onze maatschappij, onze wereld en misschien wel onze eigen menselijke aard veranderen zal, daarover woeden felle discussies. Volgens sommigen zal AI enig, maar niet veel verschil maken (net zomin als de radio of de atoombom), volgens anderen kunnen we een maatschappelijke omwenteling verwachten (zoals door het gebruik van fossiele brandstoffen of computers); en volgens weer anderen, zoals Yuval Noah Harari, zal de mens door AI en soortgelijke technieken veranderen in Homo Deus, een wezen dat in vergelijking met ons goddelijke vermogens bezit.
Eigenlijk is mijn onderzoeksvraag: hoe zou Homo Deus voetbal spelen?
Moraal, cultuur, taal en symbolen
Ik denk dat de richting waarin we een antwoord op deze vraag moeten zoeken, te vinden valt in gedachten van denkers als Steven Pinker, Daniel Dennett en Richard Dawkins.
Met name Dawkins heeft zijn gehele loopbaan geschreven over de evolutie en als onderdeel daarvan over de evolutionaire sprongen die gemaakt werden door samenwerking – in haar uiterste manifestatie, symbiose.
De eerste samenwerking, de belangrijkste wellicht, de ultieme, was die tussen genen. Genen overleven en worden gekopieerd onder druk van natuurlijke selectie – de druk die een gene pool, een verzameling van genetische alternatieven, vormgeeft. Die druk kan van buiten komen – door concurrentie van andere soorten (archaeon, bacterie, plant, dier); door klimaat; door landschap; door hoogte of hoeveelheid zonlicht; door ontelbare andere factoren; maar de meeste druk komt van andere genen binnen dezelfde ‘poel’, van dezelfde soort, waarmee immers binnen een bepaalde eenheid (vaak, maar niet altijd omsloten door een huid) moet worden samengewerkt. Zoals Dawkins schrijft in Unweaving the Rainbow: kamelen-genen hebben te maken met allerlei omgevingsfactoren, maar altijd, en vooral, met andere kamelen-genen.
Genen gingen dus samenwerken met andere genen – en zonder dat dit iets afdeed aan de strijd van verschillende genen onderling (voor grootte, voor vorm, voor functie, voor gedrag) betekende het een enorme doorbraak. Zonder deze samenwerking zouden we geen DNA hebben, geen cellen, geen lichamen.
De volgende revolutie vond plaats toen bacteriën samen gingen werken – toen de ene bacterie werd opgeslokt door de andere en deze prooi vitale functies voor zijn ‘gastheer’ gingen vervullen (of, in een alternatief scenario: toen een parasiet een andere cel binnendrong en daar voor de gastheer nuttige werkzaamheden ging verrichten). Mitochondriën, bijvoorbeeld, waren vroeger zelfstandige bacteriën, maar zijn nu in onze cellen kleine fabriekjes van energie. Chloroplasten hebben zich ontwikkeld van zelfstandige bacteriën tot omzetters van zonlicht in voeding voor planten (en zuurstof voor ons).
Deze fysieke vormen van symbiose zijn welbekend, maar we staan niet zo vaak stil bij de innige samenwerking tussen wat Dawkins, naar analogie van onze computers, software en hardware noemt.
Vaak denken we over computers alsof de ‘harde’ onderdelen, de schakelingen, de geheugenruimte, de processor, onafhankelijk ontwikkeld worden van de ‘zachte’ programma’s. En alsof software voor een bepaalde, gegeven, hardware wordt geschreven. In werkelijkheid ontwikkelen soft- en hardware zich in symbiose – nieuwe software leidt tot nieuwe hardware waarop die kan draaien en nieuwe hardware maakt betere software mogelijk. Zo wachtten de ideeën voor een interactieve grafische besturing jarenlang op de fysieke ‘muis’ die dit mogelijk maakte, en leidde toegenomen processorsnelheid tot nieuwe programma’s die daarop konden draaien.
Iets soortgelijks, suggereren Dawkins en Dennett, is ook met menselijke hersenen gebeurt.
Onze hersenen zijn op meerdere momenten in het verleden een symbiose aangegaan met een niet-fysiek verschijnsel dat onze hersenen ‘beter’ maakte in de strijd om overleven en voortplanten – en dat de hersenen aanspoorde om te groeien, zodat nieuwe psychische verschijnselen gebruik konden maken van die toegenomen capaciteit.
De oudste sprong door een software-hardware symbiose is er eentje die ouder is dan onze oudste voorvader, en die we ook bij bepaalde diersoorten zien: cultuur, het vermogen om door een creatieve uitvinding/ontdekking boven het genetische programma van de soort uit te stijgen en – dit is cruciaal – dat door imitatie te verspreiden. Zonder die nabootsing is er geen cultuur, maar kan een vondst een genetisch toeval zijn, die niet herhaalbaar is.
Imitatie en culturele overdracht is al vaak binnen het dierenrijk aangetoond. Chimpansees in sommige Westafrikaanse locaties – en verder nergens – hebben de gewoonte om termieten met een tak uit een boom te ‘vissen’. Mezen in een bepaalde streek van Noord-Engeland beheersten (in de tijd van de melkboeren, midden vorige eeuw) de kunst om doppen van melkflessen open te pikken. En momenteel is er kennelijk in de straat van Gibraltar een groep orka’s die van één dominant vrouwtje hebben geleerd zeilboten aan te vallen.
Ongetwijfeld hebben onze voorouders, de hominiden, al miljoenen jaren geleden culturele gewoontes en voorwerpen ontwikkeld en verspreid. Stel je voor wat een voordeel het zal hebben gehad om stenen tot vuistbijlen aan te scherpen, of om te koken, of een jachtplan te maken. En dit leidde, met de druk van natuurlijke selectie op de gene pool, tot een bonus voor de genetische aanleg voor cultuur. Vooral het talent voor imitatie zal sterk beloond zijn (uitvinden kan zeldzaam blijven, als imitatie maar massaal is).
Ook de tweede symbiose heeft al voor de menswording plaatsgevonden, in elk geval bij onze neven en nichten, de andere mensapen. Ik heb het dan over het fenomeen van moraal.
Zoals al vaak in deze kolommen beschreven zijn moraal en de ontwikkeling van de persoon onverbrekelijk met elkaar verbonden. Omdat we een ander als persoon zien, als drager van vrije wil en verantwoordelijkheid, kunnen we die ander dankbaar zijn of iets kwalijk namen. Omdat we jegens die ander sociale emoties als wrok, afgunst, schuld of vertrouwen voelen, veronderstellen we dat er in hem of haar een vrij en verantwoordelijk persoon, een moreel subject, schuilt. Deze dingen hangen samen. De ontwikkeling van moraal leidt dus tot grotere individualiteit, sterkere karaktervorming en een grotere rol voor de persoonlijkheid. En ongetwijfeld heeft dit geleid tot weer een premie op genetisch talent hiervoor. Wat tot een sprong in hersencapaciteit heeft geleid, en dat weer tot eentje in moreel bewustzijn. En zo over en weer.
Deze tweede sprong is onder mensen beslist nog versterkt door de derde grote symbiose: van mens en taal. Taalgebruik, met zijn ‘dit-staat-voor-dat’, met zijn ingewikkelde syntax met oneindig mogelijke inbeddingen en vervoegingen (vragen, mogelijke toestanden, verleden en toekomstige handelingen), heeft de overdracht van cultuur en moraal ongelofelijk vergroot en een nieuwe spiraal van menselijke ontwikkeling veroorzaakt. Meer talig vermogen was beter, dus werden mensen erop geselecteerd. En in samenhang met cultuur en moraal leidde taal tot een explosie van hersencapaciteit, wat weer deze symbioses versterkte en nieuwe mogelijk maakte.
De vierde symbiose is het beste omschreven door Yuval Noah Harari, die benadrukt dat de mens fundamenteel is veranderd door het gezamenlijk scheppen van symbolen en verhalen – wat samenwerking buiten de grenzen van lichaam en individu mogelijk maakte en ons groepsidentiteiten gaf die niet genetisch waren bepaald (zoals familie): totems, stammen, naties en religies.
In de evolutionaire termen van Dawkins, Pinker, Dennett en Harari: genen hebben leren samenwerken zodat de natuurlijke selectie op het niveau van genen werd aangevuld door die op het niveau van lichamen; lichamen hebben morele emoties gekregen die hen tot morele subjecten maakten; morele subjecten hebben taal ontwikkeld en gedeeld, wat hen tot effectievere delers van cultuur maakte; en cultuurscheppers verzonnen symbolen die groepsidentiteiten creëerden.
Al deze symbioses samen hebben mensen gemaakt tot wat ze nu zijn: onverbrekelijke eenheden van lichaam en geest, die in eendrachtige samenwerking morele subjecten scheppen, taal- en cultuurdragers zijn, collectieve identiteiten delen. Tussen die verschillende niveau’s bestaat overigens een begrijpelijke spanning en een steeds wisselende balans.
Een nieuwe symbiose?
En nu, hopen of vrezen toekomst-scenaristen, zal er een vierde symbiose tot stand komen – tussen mensen en en de door hun gecreërde systemen van deep learning, van data-analyse en patroonherkenning.
Is de hybride mens-techniek combinatie, de androïde van science fiction, een soortgelijke symbiose die de mens sprongsgewijs tot iets nieuws zal gaan maken? (Of gedeeltelijk al heeft gemaakt, gezien de ontstane twee-eenheid tiener-telefoon)? In toekomst-scenario’s wordt daar vaak wel zo over geschreven, maar ik twijfel eraan.
Ik zie persoonlijk geen fundamenteel verschil tussen iemand die, zeg, met een ingeplante chip een auto bestuurt via zijn gedachten en een Max Verstappen die dat via stuur en koppeling doet (en door tal van computerprogramma’s die of door hem, of door zijn staf worden bediend). En ook geen fundamenteel verschil tussen Max en een een steenhouwer uit de oudheid, die met zijn vuistbijl ‘voelt’ waar een andere steen zal breken. Het is allemaal even knap in mijn ogen, maar nergens wordt de mens fundamenteel veranderd. Niet zoals in de vier genoemde symbiotische sprongen.
Om terug te keren bij mijn oorspronkelijke vraagstelling, over voetbal (als pars pro toto-vraag): zal AI echt de geest van het spel veranderen en andere vormen van aretè, van excellentie en deugd, vormen? Zal Homo Deus op een andere manier voetbal spelen dan Pelé, Cruijff en Messi (om maar wat ‘goddelijke’ voetballers te noemen?
Volgende keer het (tastende) antwoord!