In een (nog niet heel) grijs verleden heb ik betoogd dat de zin van het voetbal (en van elke sport) niet om het winnen draait, maar om mooi, aantrekkelijk spel. Het doel van voetbal is namelijk om een bepaalde vorm van excellentie tentoon te spreiden, een deugd of aretè (zou Aristotles zeggen).
Het gaat hierbij om een heel specifieke vorm van excellentie: om zonder gebruik van je handen een bal in het doel van de tegenstander te deponeren (en om die tegenstander het scoren te beletten). Deze excellentie heeft ook heel specifieke ‘deeldeugden’, die we elke wedstrijd geïllustreerd zien: een dribbel langs een tegenstander, een geplaatst afstandsschot, een kopbal in zweefduik. In de mooiste voorbeelden zien we snelheid, gratie, nauwkeurigheid, timing, coördinatie, kracht, evenwichtskunst, we zien moed en opofferingsgezindheid, we zien spelintelligentie en creativiteit.
Wij, voetballiefhebbers, genieten van deze deugden – in hen zien we ‘de geest van het spel’, de reden waarom mensen voetbal spelen en kijken.
Wat nu, als we, gevoed door grootschalige data-analyse, anders gaan kijken naar voetbal? Verandert dan ook de aan voetbal inherente aretè? Verandert de geest van het voetbalspel?
Moderne deugden
Vorige week heb ik beschreven hoe een revolutie in het gebruik van computerdata het Amerikaanse honkbal veranderde. Door nauwkeurige analyses werden patronen zichtbaar die voorheen verborgen bleven. Zo bleken een mooie stijl van werpen of de snelheid van een honkloper niet bij te dragen aan de effectiviteit van het spel, aan het maken van punten en het winnen van wedstrijden. Professionals kijken nu heel anders naar honkbalwedstrijden dan twintig jaar geleden, ze hebben een geheel nieuwe kijk op het spel gekregen.
Ik heb daarbij geschreven dat ik niet kan beoordelen of de Amerikaanse honkbalfans nu ook anders naar hun sport kijken – of ze honken stelen en opofferings-stootslagen nu minder als deugden en vormen van excellent honkbal zien, maar eerder als ouderwetse en achterhaalde vormen van honkballen. Als ondeugdelijk.
Ik heb echter iets meer verstand van voetballen dan van honkbal, dus misschien kunnen we via onze meest populaire sport wat dichter bij antwoorden komen.
In navolging van de data-revolutie in het honkbal hebben ook andere sporten computer-analyses omarmd, de sporten waarin het meeste geld omgaat voorop. Data-analyse in voetbal is in de laatste jaren een enorme industrie geworden. Ter illustratie: er is zelfs een mbo-opleiding tot voetbal data analist.
In het begin hielden computers nog gegevens bij die mensen wel relevant vonden, maar niet echt betekenisvolle patronen vormden: bijvoorbeeld hoeveel balbezit een team had gehad, of hoeveel meter een middenvelder had gelopen. De meeste data waren individueel van aard, omdat dit het gemakkelijkst was. Die cijfers hadden natuurlijk maar een beperkt bereik als het gaat om het begrip van een teamsport, maar toch kwamen er wat interessante verschijnselen uit naar voren. Bijvoorbeeld dat van grotere afstand op doel schieten niet heel zinvol is, omdat daar maar weinig mee gescoord wordt. Of dat spelers tegenwoordig steeds meer korte, felle sprints trekken en dat het nodig is daarop te trainen.
Haaland doet één ding veel minder dan al die andere topspelers, hij laat zich nauwelijks verleiden tot schoten van buiten de zestien. In de Premier League en Champions League samen heeft hij dat dertien keer geprobeerd, waaruit hij één keer scoorde. Niks vergeleken met Mbappé (37), Kane (36), Benzema (32) en Lewandowski (24). Het leverde PSG-speler Mbappé drie doelpunten op, de anderen scoorden twee keer van afstand.
Het is prachtig als zo’n schot erin gaat, maar Haaland weet wat statistici vertellen: zo vaak gebeurt dat niet. Dat zijn collega-spitsen het nog zo vaak nutteloos proberen, bevestigt hem alleen maar in zijn gelijk.
Als elke voetballer deze les in het oor knoopt, betekent dit dat een oude voetbaldeugd, het doeltreffende afstandsschot, verdwijnen zal – en misschien uiteindelijk wel dat het publiek een succesvolle afstandsknal maar matig zal waarderen omdat ze weten hoeveel geluk erbij komt kijken… (waarschijnlijker is dat fans van de scorende club even hard zullen juichen).
Minpunt is dat legendarische goals als deze niet meer voor zullen komen:
Belangrijker dan individuele statistieken zijn natuurlijk collectieve gegevens. Voetbal is immers door en door een teamsport, veel meer dan honkbal, met zijn terugkerende duel tussen werper en slagman.
Voetbal wordt gekenmerkt door het gecoordineerde bewegen van 22 spelers in twee teams, waarbij de aanvallende partij, de partij in balbezit, volgens een bepaalde tactiek beweegt en de verdedigende partij daarop reageert. Ruwweg probeert het aanvallende team ruimte te vinden en daar mensen heen te sturen, de verdedigers proberen die ruimte af te sluiten. Daarbij bewegen de spelers van links naar rechts, van voor naar achter, van uiteen tot dichter bij elkaar, in een complexe dans rondom de bal.
Moderne data, opgetekend door sensors op spelers en door tientallen camera’s langs het veld, kunnen in allerlei betekenisvolle patronen worden ontleed. De Nederlandse onderzoeker Floris Goes-Smit heeft uit deze data al geconstateerd dat een doelpunt of doelpoging vaak lang van te voren, tien tot vijftien vijftien seconden eerder, ontstaat:
Professionele voetbalteams bewegen, zo blijkt uit de data, zo veel mogelijk synchroon. Ze gaan collectief naar voren en naar achteren, naar links en naar rechts, waarbij de verdedigende partij de acties van de ploeg in balbezit razendsnel spiegelt. Zo voorkomt het verdedigende team dat ruimtes ontstaan en aanvallers van de tegenstander op gevaarlijke posities kunnen worden aangespeeld.
Het komt er voor de aanvallende ploeg dus op aan de spiegeling te doorbreken, ruimte te creëren. Of zoals Goes het omschrijft: de „synchronisatie tussen de verdedigende linies te verstoren”. Dat kan een loopactie zijn, een pass, een versnelling – iets waardoor spelers van de tegenstander een paar seconden in tegengestelde richtingen bewegen.
Als toeschouwers zijn wij vaak blind voor dergelijke beslissende acties – die ook nooit na doelpunten worden herhaald. Wij juichen niet voor die ene beweging waarmee Frenkie de Jong bij het eigen strafschopgebied wegdraait bij de tegenstander, hoewel het dat soort ‘verstoringen’ zijn die een heel team op het verkeerde been zetten. Eigenlijk is het dus een dergelijke actie die de ‘deugd’ van voetballen uitmaakt – meer dan het intikkertje van de spits aan het einde van de aanval.
In het algemeen zien wij aanvallers – met hun dribbels, hun schoten, hun kopballen – als de beste voetballers, terwijl verdedigers en hangende middenvelders misschien wel meer invloed op het spel hebben. En uit eindelijk is het de teamchoreografie die de doorslag geeft – een choreografie waar wij, stadionbezoekers en tv-kijkers, maar weinig oog voor hebben, maar die we misschien zouden kunnen leren herkennen en waarderen. Zodat we een teambeweging gaan zien zoals we collectieve dans zien:
Wat zou voor die andere, diepere kijk nodig zijn? In elk geval scholing – training. Maar dat zou eigenlijk geen probleem moeten zijn, gezien de onafzienbare rij van praatprogramma’s over voetbal. Als de oud-voetballers daarin plaats zouden maken voor mensen die meer verstand hebben van moderne data, zou het publiek bredere kennis kunnen opbouwen van de verborgen patronen in elke wedstrijd. Verder zouden tv-camera’s meer overzicht over het veld moeten bieden en minder inzoomen op het deel waar de bal zich bevindt, dan kunnen we zicht krijgen op de choreografie van aanvallers en verdedigers. En het commentaar zou ook niet louter op de speler in balbezit gefocust moeten zijn, zoals het nu meestal is.
Is dit allemaal haalbaar? Misschien wel. Maar misschien zijn er ook wel diepgravende redenen waarom we deugden op een bepaald niveau, in een bepaalde situatie, ontwaren, en blind zijn voor deugden op een ander niveau.
Meer hierover de volgende keer!