Afgelopen week besprak ik Sofokles’ stuk Koning Oedipus en hoe dit een perspectief biedt op het aanvaarden of ontlopen van verantwoordelijkheid. Oedipus’ houding is er eentje van aanvaarding – hoewel hij in zelfverdediging zijn vader heeft gedood en in onwetendheid zijn moeder heeft gehuwd accepteert hij dat deze daden hem schandmerken in de ogen van mensen en goden, en om niemand meer in de ogen te hoeven kijken steekt hij deze uit.
Met Oidipous Turannos is echter niet het laatste woord gezegd over Oedipus – niet door Sofokles en niet door de hele westerse traditie, die van Oedipus een centrale figuur in ons zelfbegrip heeft gemaakt (alleen geëvenaard door de rol van Hamlet, denk ik).
Aan het eind van zijn lange leven schreef Sofokles een vervolg op Oedipus, Oidipous epi Kolonoi, waarin de koning-in-ballingschap zijn einde vindt in een ‘voorstad’ van Athene. De Oedipus van dit werk is niet meer dezelfde man als degene die zijn schanddaden inzag en zich van het licht beroofde.
In de loop van zijn lange lijdensweg is Oedipus ervan overtuigd geraakt dat hij het zichzelf te zwaar heeft gemaakt, dat zijn eerste impuls, jezelf de ogen uitsteken en om de dood te vragen, geen goede was:
Neen, neen, want op die dag, toen ik nog steeds
van woede ziedde, en mij hoogst welkom
de dood geweest was en de steniging,
heeft niemand aan die wens van mij voldaan.
Pas later, toen mijn zieleleed gerijpt was,
begreep ik hoe mijn overdreven toorn
mij meer gestraft had dan mijn misdaad was.
(433-439)
Oedipus beschouwt zichzelf intussen als een onschuldig slachtoffer – van de goden, zijn ouders, de stad Thebe. Zo legt hij uit als het Koor hem ondervraagt:
– Het ergste verdroeg ik, ja, vrienden,
al wou ik het niet! Zeus kan getuigen!
En niets heb ik zelf gedaan.
– Maar wat dan?
– Niets wist ik. De stad, tot mijn vloek,
ving mij in die huwelijksband.
(521-526)
– Uw daad…
– … was niet mijn daad!
– Hoe zo?
– Ik kreeg
een loon, als nooit, ik leedbeproefde man,
voor diensten van mijn stad ontvangen moest.
(536-541)
– Ik doodde hem, doch aan mijn zijde…
– Welnu?
– …had ik het recht.
– Het recht?
– Hoor dan:
Hem die mij aanviel, doodde ik. Ik bracht hem om.
Rein voor de wet, kwam ik onschuldig tot die daad.
(546-552)
Op meerdere plaatsen in het stuk betuigt Oedipus zijn onschuld. In een gesprek met Kreon klaagt hij over “al wat ik, ach, moest dragen zonder schuld” en verzekert: “In heel mijn leven vindt geen mens een spoor van misdaad”. Immers, toen het orakel van Apollo Oedipus’ ouders waarschuwde voor de gevolgen van diens geboorte, was Oedipus zelf “nog niet eens verwekt, niet ontvangen, niet geboren”. Dus, “hoe wraakt gij een daad die onvrijwillig was?” En hij wijst alle blaam van Kreon af: “Neen, om dat huwelijk verdien ik niet een kwade naam, noch om die vader moord die gij aldoor zo smalend mij verwijt.”
Oedipus hanteert een logica van verdienste, die erg menselijk is – maar ook zijn beperkingen heeft.
Zijn redenering is dat de moord op Laios zelfverdediging was en de bloedschande met zijn moeder geen misdaad, omdat beiden niet wisten dat ze moeder en zoon waren.
In de logica van oog-om-oog heeft Oedipus niets fout gedaan en hij lijkt ook in zijn recht te staan wanneer hij oom Kreon en zonen Eteokles en Polyneikes, die hem verbannen hebben, vervloekt. Net zoals in de lange geschiedenis van rampspoed die hun familie heeft getroffen, iedereen ‘onschuldig’ lijkt te zijn, maar de Labdakiden, zoals ze worden genoemd, samen toch een ‘kosmische’ schuld dragen die hen door de goden is opgelegd.
Kadmos en Harmonia
Volgens de Griekse mythologie begint de geschiedenis van Thebe met zijn stichting door Kadmos, een koningszoon uit Foenicië, en de godin Harmonia (dochter van Ares en Afrodite). Bij hun huwelijk gaat het al mis, wanneer Harmonia van Kadmos een vervloekt halssnoer ontvangt, hem toegespeeld door Afrodite – en een product van haar echtgenoot-smid Hefaistos. En hier wordt de zaak al gecompliceerd, want waarom de love-triangle Hefaistos-Afrodite-Ares een rampzalige ketting in handen van hun eigen nageslacht zou leggen, is geheel onduidelijk. Dat een dergelijke ‘besmet’ geschenk niets goeds met zich mee kan brengen, is echter helder.
Al in de volgende generatie gaat het mis bij dochter Semele, die door Zeus wordt verleid en door een list van Hera vernietigd. Ook Kadmos’ kleinzoon Pentheus, die dan koning van Thebe is, komt slecht aan zijn einde: hij wordt in een roes verscheurd door Dionysus-bacchanten, onder andere zijn moeder Agave en tantes Ino en Autonoë.
Een andere kleinzoon, Labdakos, waarnaar het hele geslacht later vernoemd werd, sterft ook jong, nadat hij zelf al jong koning was geworden na de dood van zijn vader, regent Polydoros (die Pentheus is opgevolgd nadat hij eerst voor de troon is overgeslagen).
Wat trouwens opvalt in Thebe is dat er geen eenvoudige lijn van opvolging is – in elke generatie gebeurt er wel iets dat het koningshuis overhoop gooit en de erfopvolging verstoort. Naast een rij koningen is er dan ook een bijna even lange rij van regenten uit zijtakken van de familie. Het is in die kronkelige erfopvolging, denk ik, dat de voornaamste ‘vloek’ van de Labdakiden schuilt. Het is net alsof het individuele onheil van elke Thebaanse koning er vooral is om elke politieke stabiliteit te saboteren.
Na Labdakos komt diens zoon Laios. Laios is voor ons iemand die in de schaduw van Oedipus staat, maar dat is een beetje ten onrechte. Hij is een boeiende, gecompliceerde figuur met een uitgebreide eigen mythologie.
Als Laios een jaar oud is, sterft zijn vader, die wordt opgevolgd door regent en voogd Lykos. Als Thebe wordt veroverd en Lykos gedood, wordt Laios voor de zekerheid naar koning Pelops in Elis gebracht.
Laios wordt door Pelops opgevoed, zoals later zijn zoon Oedipus door Polybos. Hij wordt verliefd op Pelops’ zoon Chrysippos en ontvoert hem naar Thebe, waarop hij door Pelops wordt vervloekt: als Laios zelf ooit een zoon krijgt, zal die hem doden.
Na de dood van de bezetters van Thebe wordt Laios koning. Hij trouwt met Iokaste en krijgt een zoon, Oedipus, die hij vanwege Pelops’ vloek te vondeling laat leggen. Waarna het noodlot zich voltrekt.
Na elkaar komen Kadmos (door Ares veranderd in een slang), Pentheus, Labdakos, Laios, Oedipus en Eteokles (die samen met Polyneikes sterft in een onderling tweegevecht) akelig aan het einde van hun koningschap en meestal van hun leven (alleen met Oedipus gaat het anders, zoals we zullen zien). En wat hebben ze fout gedaan? Ogenschijnlijk niet veel.
Kadmos heeft een draak gedood die zijn mannen verslond. Pentheus heeft een vreemdeling gearresteerd. Labdakos komt om bij een grensgeschil. Laios wordt verliefd op een leerling. Oedipus doodt iemand uit zelfverdediging. Eteokles verbant zijn onrein geworden vader.
In de ogen van de goden hebben ze echter grote misdaden begaan: Kadmos’ draak was van Ares, Pentheus’ vreemdeling was Dionysus, Laios schendt het gastrecht en Oedipus vermoordt zijn vader. Eteokles, tenslotte, verkiest zijn stad boven zijn vader.
Wat verder opvalt, is hoe de goden steeds een ‘duwtje’ geven om de vloek een generatie verder te schuiven. (Tenminste bij Sofokles, de mythe heeft natuurlijk veel meer varianten.)
De bal komt bij Oedipus aan het rollen door twee orakelspreuken: eentje die Laios waarschuwt voor zijn zoon en eentje die Oedipus voorspelt dat hij zijn vader zal doden. En de gruwelijke grap is dat beide niet door hebben dat het om dezelfde vader-zoon combinatie gaat. Laios verstoot een baby en ziet jaren later niet dat een reiziger op een kruispunt zijn zoon kan zijn. Oedipus denkt dat zijn adoptie-vader Polybus de bedreigde is en verlaat daarom Korinthe voor Thebe, waar het echte slachtoffer woont.
Zonder die Pythische raadsels had Laios gewoon zijn zoon opgevoed, zodat die nooit per ongeluk zijn ouder had kunnen vermoorden; of Oedipus zou in Korinthe zijn gebleven, ver van Laios en Iokaste. (En zonder het pest-orakel van Apollo zou Oedipus nooit achter de fatale waarheid zijn gekomen.)
En een generatie later gebruiken de goden opnieuw een orakel om Eteokles en Polyneikes tot een fatale strijd te lokken: ze verklaren dat het graf van Oedipus bescherming zal bieden in de strijd. Waarna beide partijen in de broederstrijd, Eteokles/Thebe en Polyneikes/Argos, alles op alles zetten om Oedipus’ steun te verwerven. Wat Oedipus, geheel in character, alleen maar woedend maakt en zijn zonen laat vervloeken.
Voor ons moderne lezers valt de klassieke notie van verantwoordelijkheid maar moeilijk te begrijpen. In principe moeten we Oedipus gelijk geven: hij was onschuldig aan een bewuste misdaad, zowel moord als incest lijkt ‘uitgelokt’ door Apollo en co.
De oude Grieken kunnen het echter niet zo gezien hebben. Zij dachten niet in een ‘economie’ van eenvoudige schuld en boete, niet in een tegenstelling tussen opzettelijk en onopzettelijk.
In de klassieke beleving kun je geheel buiten je eigen schuld tot een misdaad komen die je vervolgens toch kan worden aangerekend. Maar net zo kun je ook beloond worden op een wijze die je helemaal niet verdiend hebt.
Er is, kortom, in dit wereldbeeld meer dan alleen je-krijgt-wat-je-verdient.
Oedipus is van dit wereldbeeld het ultieme voorbeeld. Hij wordt, zou je kunnen zeggen, slachtoffer van een wrange grap, waardoor de goden hem opheffen tot koning van Thebe en weer neerwerpen tot banneling. Wat hij helemaal niet verdient, hij heeft als koning van Thebe niets fout gedaan. Anderzijds wordt hij tot een held en heilige verheven in Kolonos, terwijl Oidipous epi Kolonoi hem vooral toont als een zeurderige, wraakzuchtige grijsaard (je bent geneigd zijn mantelzorgers Antigone en Ismene te beklagen). Oedipus lijkt zijn nieuwe status in Attica net zomin te verdienen als zijn uitwijzing uit Thebe.
Dus hoe moeten we Sofokles’ slotwerk dan zien, in termen van schuld en boete, verantwoordelijkheid en onschuld?
Daarover de volgende keer meer!