Toen journalist Peter R. de Vries vorige week werd neergeschoten, kenschetsten mensen dat als een aanslag op de rechtsorde of de rechtsstaat, als voorbeeld van de ondermijning van onze samenleving door grootschalige drugscriminaliteit. Tegen die ondermijning voert de overheid actief beleid, dat doorgaans wordt aangeduid als de war on drugs. De kop van een artikel in de papieren NRC luidde dan ook: Verliest de minister zijn ‘war on drugs’? (Bedoeld werd justitieminister Ferd Grapperhaus.)
Zoals de Engelse term al doet vermoeden, komen zowel benaming als beleid van de drugsoorlog uit een Amerikaanse koker, namelijk de regering van Richard Nixon. Nixons retoriek is bijna precies vijftig jaar oud (van een persconferentie op 18 juni 1971) en de formele ‘oorlogsverklaring’ twee jaar ouder, toen de Amerikaanse regering een beleid adopteerde dat gericht was op uitroeiing van drugsproductie- en handel, verbod van drugsgebruik en opsluiting van drugsgebruikers.
Tien jaar later werd de war on drugs geïntensiveerd door Ronald Reagan, later nog verder door George H. Bush.
Hoewel het Nederlandse drugsbeleid de laatste vijftig jaar niet identiek is geweest aan het Amerikaanse (met als belangrijkste afwijkingen het gedogen van marihuanagebruik en het behandelen van verslaving), heeft onze aanpak steeds meer militaristische trekjes gekregen. Tenminste, dat wil zeggen: de metafoor van ‘oorlog’ is steeds populairder geworden.
Metafoor
De war on drugs was niet de eerste oorlog die de Amerikaanse regering uitriep tegen een binnenlandse vijand – of liever, tegen binnenlandse sociale problemen. Zo was er voor Nixons drugsoorlog ook al diens War on Crime. En eerder in de jaren zestig verklaarde president Johnson de oorlog aan armoede.
Bij andere gelegenheden is er door verschillende partijen ook wel de oorlog verklaard aan bepaalde ziektes, of aan analfabetisme, of aan sociale media. Of zijn mensen beschuldigd van een War on Women of War on Christmas.
Omdat de oorlog tegen drugs al vijftig jaar oud is, realiseren we ons misschien niet meer zo goed dat ‘oorlog’ hier een metafoor is, een vergelijking. We zeggen: A is als B, de strijd tegen drugs(misbruik) is als een oorlog.
We zouden echter ook een andere metafoor hebben kunnen kiezen. Bijvoorbeeld die van een epidemie, of een natuurramp, of een economisch probleem als armoede of woningnood.
Het zal duidelijk zijn waarom verschillende regeringen in verschillende landen voor de oorlogsmetafoor gekozen hebben.
Allereerst zorgt een metafoor voor een versimpeling van de werkelijkheid, waardoor deze hanteerbaar wordt. In hun werk Metaphors We Live By betogen George Lakoff and Mark Johnson dat “metaforen werkelijkheden voor ons scheppen”. Een metafoor is een fundamenteel mechanisme van ons brein om een beeld van de werkelijkheid te creëren en onze daden vorm te geven.
Een metafoor bevordert begrip van de werkelijkheid door iets wat we niet zo goed kennen te vergelijken met iets wat wel kennen. Misschien hebben we geen drugsverslaafden in onze omgeving en weten we niet precies hoe drugs werken, wie ze produceren, hoe dokters en politie met verslaafden omgaan. Maar we kennen allemaal oorlogsverslagen (of verhalen in romans of films) en hebben een vrij nauwkeurig beeld hoe de strijd tegen een externe vijand werkt. Het vage ‘drugsproblematiek’ wordt zo het concrete ‘grootscheepse aanval op drugs(producenten/handelaars/gebruikers)’. Het onoverzichtelijke werk in een verslavingskliniek wordt vervangen door het dramatische beeld van een aanval op een vijandelijke stelling.
Wat de metafoor van ‘oorlog’ ook meteen doet, is er een strijd van ‘wij’ tegen ‘zij’ van maken, van ‘goed’ tegen ‘kwaad’. Deze melodramatische kijk op de wereld vergroot de opnieuw de overzichtelijkheid van het probleem – aanzienlijk.
Het uitroepen van een oorlog verenigt de achterban en mobiliseert alle beschikbare krachten in dienst van een gemeenschappelijk doel – de overwinning. Leiders kunnen hun autoriteit ermee bevestigen en zelfs uitbreiden.
Dat zijn de ‘voordelen’.
Het gebruik van elke metafoor, echter, heeft ook nadelen, omdat een metafoor allerlei associaties en implicaties met zich meedraagt. Bij een oorlogsmetafoor denken we aan een vijand van buiten, een inzetten van alle middelen, een strategie, een overwinning. Al deze zaken kunnen in een vergelijking van toepassing zijn, maar misschien ook wel niet. Wie is bijvoorbeeld de ‘vijand’ in de drugsoorlog? Producenten? Handelaren? Gebruikers? En welke gebruikers: alleen dakloze heroïneverslaafden of ook cocaïne snuivende advocaten?
En welke middelen zijn dan geoorloofd? Het bombarderen van opium- of cocaplantages in verre landen? Het standrechtelijk executeren van dealers? Het massaal opsluiten van gebruikers? En wat zou een overwinning in deze oorlog betekenen? Het beperken van ondermijning van de rechtsstaat? Het voorkomen van ‘vergismoorden’? Het opsluiten van criminele kopstukken? Het voorkomen of verhelpen van verslaving? Beëindiging van alle drugsrecreatie?
De oorlogsretoriek kan ervoor zorgen dat we te snel en te gemakkelijk over deze lastige vragen heenstappen en voor een radicalisering kiezen. Het doel heiligt in een oorlog immers de middelen en alleen een totale overwinning lijkt aanvaardbaar.
Dit brengt ook met zich mee dat onze ‘soldaten’ zich op een manier kunnen gaan gedragen die bij uitstek bij oorlog past: fanatiek, gehoorzaam, agressief. Medelijden en geduld zijn niet langer deugden en personen aan de andere kant van het probleem worden niet langer als mens gezien, maar als vijand. Of probleem.
En wat het ergste is: een overwinning (als die al haalbaar is) in de War on Drugs zo zou gedefinieerd kunnen worden dat het maatschappelijk probleem van drugsgebruik er niet mee zou zijn opgelost.
Stel, iedere drugsdealer zou zijn geëxecuteerd, iedere aanvoerlijn van drugs afgesneden, iedere drugsgebruiker zou in de gevangenis zitten. Je zou dat een overwinning in de oorlog kunnen noemen. Maar zou het het sociale probleem oplossen? Nee, want je zou in een permanente ‘drugsdictatuur’ moeten leven om de problemen op deze manier ‘opgelost’ te houden. En grootscheepse moord en opsluiting moet zelf natuurlijk eerder als probleem worden gezien dan als oplossing.
Rechtvaardigheid
De Amerikaanse filosoof James Childress heeft eens voorgesteld om alleen metaforische maatschappelijke oorlogen te voeren als ze rechtvaardig zijn – net als bij ‘echte’ oorlogen.
Het concept van een ‘rechtvaardige’ oorlog komt uit de filosofie, van Cicero via Augustinus naar Thomas van Aquino. De laatste ontwikkelde de meest invloedrijke driedelige maatstaf voor een bellum iustum (Summa Theologiae II-II, questio 40). In het kort is een oorlog te billijken wanneer
– de hoogste autoriteit in een staat de oorlog uitroept (en niet een factie of individu)
– er een gerechtvaardigde aanleiding bestaat (een daad van agressie of onrecht)
– de oorlog met de juiste intentie wordt gevoerd (om aan een misstand een einde te maken of een goede toestand te bereiken).
Recentere oorlogsethiek is hierop gebouwd, inclusief noties van zelfverdediging en proportionaliteit van handelen.
Lossen regels rondom ethische oorlogsvoering nu de problemen op van metaforische oorlogen? Helaas niet, zoals het volgende voorbeeld uit de klassieke oudheid toont (Herodotos, Historiën boek IV):
De buren van de Nasamones zijn de Psylli – hoewel ze niet langer bestaan. Er is een verhaal dat de Libiërs vertellen (en ik herhaal het hier) dat de zuidenwind het water in hun voorraadtanks had opgedroogd, zodat ze niets meer over hadden, omdat hun gebied volledig binnen de Syrtis woestijn ligt. Daarop hielden ze een vergadering en besloten ze unaniem de oorlog te verklaren aan de zuidenwind. Ze trokken de woestijn in, waar de zuidenwind blies en hen in het zand begroef. De gehele stam werd uitgeroeid en de Nasamones namen hun domein over.
Hoewel de oorlog van de Psylli tegen de zuidenwind een gerechtvaardigde oorlog zou kunnen worden worden genoemd (uitgeroepen door de volksvergadering, gevoerd nadat hen van buitenaf grote schade was toegebracht, met als enige doel de dader aan te pakken), is het ook een daad van opperste dwaasheid. De Psylli lieten zich meeslepen door de metafoor van oorlog, terwijl die metafoor hier niet van toepassing was.
Voor een sociologische of politieke metafoor geldt denk dat we vooral naar de structuur van de beeldspraak en de overeenkomst met de structuur van de werkelijkheid moeten kijken.
De metafoor moet, als het ware, bruikbaar en nuttig zijn om de werkelijkheid mee aan te vatten. Om mee te denken.
Beeldspraken zijn dus het nuttigst wanneer ze een bepaalde structuur hebben, met andere woorden, wanneer ze analogieën zijn.
Analogieën zijn namelijk allereerst het model van een redenering, met de vorm ‘A staat tegenover B zoals X tegenover Y staat’.
Hoe meer delen van de bron van analogie met delen van de toepassing vergeleken kunnen worden, hoe bruikbaarder de analogie is.
Als liefde een reis is, kunnen we delen van de reis (doel, route, hindernissen, vervoersmiddel, reizigers) vergelijken met onderdelen van de liefde (geluk, gedeeld leven, tegenslagen, relatie, geliefden). En als meerdere delen ‘matchen’, is de metafoor bruikbaar (en vruchtbaar, in zoverre hij tot meer metaforen en meer vergelijkingen tussen de structuur uitnodigt).
Wanneer we naar het voorbeeld van Herodotos kijken, zien we dat de ’tegenstander’, de zuidenwind, niet goed matcht met het begrip vijand, en dat het uitdrogen door een onpersoonlijk meteorologisch verschijnsel niet met een daad van agressie valt te vergelijken. Tegen je omgeving (de woestijn) is een strafexpeditie dan ook vrij zinloos – die kan alleen tot je eigen ondergang leiden.
En hoe staat het met de War on Drugs? De boven genoemde vragen, die allemaal zeer moeilijk te beantwoorden zijn, vormen al een signaal dat het oorlogsschema slecht op de drugsproblematiek past. Natuurlijk, bij de zelfverdediging van onze samenleving tegen aanslagen als die op Peter R. de Vries en advocaat Derk Wiersum is een zekere mate van geweld onvermijdelijk (al is het maar door iemand te arresteren en op te sluiten). Maar dat is dan eerder een vorm van politie-activiteit dan van militaire gevechten, en de eisen die we aan dat geweld stellen zijn ook heel anders. En buiten (deels) gewapende agenten zetten we tegen drugsoverlast ook allerlei andere professionals in, die in het geheel niet volgens oorlogscriteria handelen: medici, welzijnswerkers, docenten, therapeuten…
Onze omgang met drugs is dus maar voor een klein deel een strijd – en al helemaal geen oorlog. Dat blijkt ook uit het feit dat we de strijd zelfs helemaal zouden kunnen staken en ons over zouden kunnen geven – door drugs te legaliseren – en dat dit dan denkbaar tot een oplossing van het drugsprobleem zou kunnen voeren. Misschien niet van verslaving (er zijn immers ook mensen aan legale alcohol verslaafd), maar dan in elk geval toch van drugscriminaliteit. En dat is het toch waar Grapperhaus en co. vooral oorlog tegen voeren.