Vorige week schreef ik over ironie, en over hoe het paradoxale karakter van ironie een ironie-teken onmogelijk maakt. Hoe verleidelijk zo’n teken ook is, om misverstanden te voorkomen.
Misverstaan is echter essentieel aan ironie – alleen door mogelijk misverstaan kan er ook een ‘goede verstaander’ zijn.
Ironie ‘zegt’: dit is niet zo bedoeld. Maar stel dat je een ironieteken (zoals ¡ ) zou toevoegen: dan is het geen ironie meer. Wat dan zeg je eigenlijk: het is de bedoeling dat dit niet zo bedoeld is. Maar dan kom je in een paradox terecht.
Met andere woorden: ironie dient altijd impliciet te zijn – expliciete, als zodanig aangekondigde, ironie is helemaal geen ironie meer.
Dit verschil tussen impliciet en expliciet kun je ook anders uitdrukken, als het verschil tussen vorm (structuur) en inhoud.
Het is namelijk niet de inhoud van een boodschap die ons toont dat een bepaalde uitspraak ironisch bedoeld is, het is de vorm van de uitspraak die dit naar voren brengt.
Of beter: de gehele structuur van de situatie.
Laat me dit illustreren aan de hand van een grap (een willekeurige, van moppen.nl):
Een man sluit zich aan bij een klooster en legt een eed van stilte af: hij mag maar twee woorden zeggen elke zeven jaar. Na de eerste zeven jaar roept de abt hem bij zich voor zijn eerste twee woorden. “Koude vloeren,” zegt hij. De abt knikt en stuurt hem weg. Zeven jaar gaan voorbij en hij wordt weer bij de abt geroepen. “Slecht eten,” luidt het. De abt knikt weer en stuurt hem weg. Zeven jaar later wordt hij weer geroepen voor twee woorden. “Ik stop,” zegt de man. “Dat verbaast me niets,” zegt de abt, “je hebt niets anders gedaan dan klagen sinds je hier bent.”
Deze grap toont een situatie, een structuur, waarbij iets wat we interpreteren als ‘heel weinig’ (twee uitingen van samen vier woorden) samenvalt met ‘heel veel’ (het geheel van communicatie in veertien jaar). We worden ons bewust van die tweeslachtigheid door de uitspraak van de abt, die alleen de tweede interpretatie gebruikt – wat ons als absurd toeschijnt, en zelfs oneerlijk, omdat het immers zijn eigen regels zijn die de monnik de gelegenheid tot klagen hebben ontnomen (buiten die beperkte, zevenjaarlijkse momenten).
In de bovenstaande alinea, waarin ik ‘uitleg’ hoe de grap werkt, kan ik de ‘betekenis’ (in de zin van ‘bedoeling’) van de grap overbrengen. Wat er in die uitleg echter verloren gaat is de humor – in zekere zin de grap zelf.
De humor in een grap is afhankelijk van het impliciet blijven van de betekenis, van het niet uitleggen, van het zelf laten begrijpen door de toehoorder of lezer.
Wat ook impliciet blijft is alle voorkennis die je nodig hebt om een dergelijke grap te begrijpen. Je moet weten wat een klooster is, een abt, kloosterregels (zoals een gelofte van stilte). Je moet een idee hebben over hoe lang een periode van zeven jaar voelt voor een mens, en hoeveel je in twee woorden kunt uitdrukken. Je moet een idee van ‘eerlijk en fair’ hebben om door de eenzijdige uitlating van de abt ook een beetje emotioneel beroerd te kunnen worden (zonder die beroering is er geen lach mogelijk, denk ik).
Het is die totaliteit van de structuur, het begrijpen van de vorm van de anekdote en alle dingen die je moet weten om er de humor van in te zien, die je met Ludwig Wittgensteins term ‘grammatica’ zou kunnen aanduiden. Wittgenstein bedoelde daarmee niet bepaalde taalregels, die uitmaken of een bepaalde zin correct gevormd is – hij bedoelde het totaal van regels in een bepaald taalgebruik en uiteindelijk een levenswijze van een gemeenschap
Alleen als je die regels kent kun je de humor van een verhaal begrijpen en erom lachen.
En dat is ook meteen de reden waarom grappen zo moeilijk te vertalen zijn, niet alleen van taal naar taal, maar van gemeenschap naar gemeenschap. En waarom humor zo cultureel gebonden is.
Bij humor uit een andere cultuur (dat kan een hele maatschappij maar ook een subcultuur zijn) kan het heel goed zijn dat ik niet alle regels ken die nodig zijn om een bepaalde grap te begrijpen. Ik weet bijvoorbeeld de gangbare ideeën over oud en jong niet, of over mannen en vrouwen.
Zelfs een subcultuur van twee mensen (twee vriendinnen, broer en zus, man en vrouw) kan al eigen regels hebben die bepaalde grappen alleen voor hen leuk maken – en voor buitenstaanders flauw of zelfs geheel onbegrijpelijk. (Soms hoor je dan aan de toon dat er iets grappig bedoeld moet zijn, maar de humor ontgaat je.)
De reden waarom op de tv vooral het genre situation comedy populair is geworden, heeft met hetzelfde te maken: omdat we bij (die vaak langlopende) series steeds dezelfde personen in dezelfde setting (kroeg, kantoor, school) tegenkomen, leren we alle belangrijke regels van die gemeenschap kennen – en de grammatica van hun humor. Zodat we eigenlijk zelf tot de afgebeelde gemeenschap toetreden en kunnen lachen om wat in deze situatie typisch is. (We herkennen de naïviteit van Joey, het streberige van Monica en het sarcasme van Chandler.)
En altijd geldt: de humor toont iets op impliciete wijze. De regel blijkt uit voorbeelden (of tegenvoorbeelden), niet uit een statement als : de regel is zus en zo.
Kunst
Er zijn, behalve humor, meer menselijke praktijken die met impliciete boodschappen werken. Boodschappen die verdwijnen – of op zijn minst veranderen – wanneer je ze expliciet maakt.
Kunst is zo’n praktijk.
Wanneer iemand een beeld maakt, een schilderij, een muziekstuk, een choreografie, dan communiceert die persoon iets. Wat? Bekijk het kunstwerk.
Niemand, ook de kunstenaar zelf niet, kan de ‘bedoeling’, de ‘clou’ van het werk in woorden uitleggen. Als je dat kon, hoefde je helemaal geen kunstwerk meer te maken.
Wat ‘De aardappeleters’ zegt is door niemand, ook door Van Gogh niet, samen te vatten in een beschrijving of een verklaring.
Stel, we zouden uit Van Goghs brieven een dergelijke verklaring hebben, een uitspraak waarin letterlijk staat: ‘De aardappeleters betekent zus en zo’. Zouden we dan naar het schilderij kijken en zeggen: O, nu snap ik het?
Kunst werkt niet zo.
We zien dit misschien het duidelijkst bij muziek, waar soms geprobeerd is bepaalde zaken ‘uit te beelden’ in klank. Bijvoorbeeld natuurgeluiden, of een veldslag, of stadsrumoer.
Echter: betekenen die klanken dan wat ze in ons oproepen? Zijn de fluiten in Beethovens ‘Pastorale’ de bloemetjes in een bergwei? Is het thema een evocatie van de zomer? Of eerder van de lente, of van de herfst? Imiteren de klarinetten springende lammetjes of kabbelende beekjes?
Dit zijn onbeantwoordbare vragen. Muziek werkt niet zo, zelfs niet muziek die uitdrukkelijk bedoeld is om je aan ‘natuur’ te laten denken.
Kun je dan niks over kunstwerken, of over muziek ‘zeggen’? Natuurlijk wel. Een heleboel. Vooral door naar andere kunstwerken te wijzen en overeenkomsten en verschillen te memoreren. (De beste uitleg van een kunstwerk is een ander kunstwerk.) Een kunstwerk reduceren tot zijn ‘betekenis’ of ‘bedoeling’ is echter onmogelijk (of vernietigt wat er aan het werk ‘kunstzinnig’ is).
Dromen
Een andere categorie ‘uitdrukkingen’ die niet vertaald kunnen worden in een expliciete boodschap zijn dromen. Dit wordt volgens mij onmiddellijk duidelijk wanneer we in een roman een droom beschreven zien, of in een film er eentje afgebeeld. Binnen een paar tellen is duidelijk dat de ‘droom’ alleen maar is opgenomen om een bepaalde rol in het verhaal te spelen en dat hij teruggebracht kan worden tot zijn bedoeling. Op mij komen die beschrijvingen en uitbeeldingen altijd over als uiterst ongeloofwaardig, als een bewuste imitatie van een onbewust proces. (Meest schrijnende voorbeeld: de dromen van Gregory Peck in Hitchcocks Spellbound, die zo uit een boek over freudiaanse droomuitleg lijken te komen – op zeldzaam geforceerde wijze geïllustreerd door Salvador Dali!)
Opnieuw: dromen hebben geen bedoeling of betekenis. Zelfs als het uitingen van ons onderbewuste zijn, dan zijn het geen communicaties van het onderbewuste aan het bewuste. En zelfs als het wél communicaties zouden zijn, dan zijn het impliciete boodschappen die niet in expliciete kunnen worden vertaald – niet zonder hun essentie te verliezen.
Leeuwen
Een laatste voorbeeld. In een recente column beschrijft Sylvia Witteman hoe ze de HEMA bezoekt en daar tot haar verrassing twee jonge verkopers over filosofie hoort praten:
Achter in de winkel stonden twee jonge verkopers, een lange jongen en een klein meisje. ‘De oplossing van het raadsel ligt buiten ruimte en tijd, je weet toch’, zei de jongen. ‘O, jij moet weer zo nodig Wittgenstein erbij halen’ antwoordde het meisje lachend. Het was geen voor de hand liggende conversatie, daar tussen de oranje feestartikelen.
‘Weten jullie waar ik het tompouce-bier kan vinden?’, wierp ik de jonge filosoofjes lomp voor de voeten. ‘U bent al de zoveelste’, zei het meisje. ‘Het was om 11 uur al uitverkocht…’
Terwijl ik afdroop dacht ik aan Ludwig Wittgenstein. ‘Als de leeuw kon spreken zouden wij hem niet kunnen verstaan’, zei die eens. Een rare opmerking, want leeuwen kunnen wel degelijk spreken, namelijk met elkaar, in het Leeuws. Dat verstaan wij inderdaad niet, maar dat is logisch, want we verstaan, bijvoorbeeld, de Chinezen ook niet. Nee, die Ludwig lulde maar wat.
Het klopt dat Wittgenstein tegen het einde van zijn Philosophische Untersuchungen heeft geschreven:
Wenn ein Löwe sprechen könnte, wir könnten ihn nicht verstehen.
Wat bedoelde hij daarmee? Dat het leven van een leeuw zo anders is als het onze, dat de regels in een leeuwenleven zo anders zijn dan in een mensenleven, dat wij zijn ’taal’ niet kunnen verstaan Want een leeuw spreekt geen ‘Leeuws’ en een brul betekent niet ‘ik heb zin in een hert’ of ‘loop maar om die olifanten heen.’ En waar de meeste Chinese zinnen (behalve misschien poëtische) in het Nederlands vertaald kunnen worden, is er geen Nederlandse vertaling uit het Leeuws mogelijk.
Het brullen in een leeuwenleven heeft een totaal andere functie dan het spreken in een mensenleven. En een leeuw bedoelt niks met zijn gebrul. Roarrrr!’ is dus ook geen boodschap die in mensentaal kan worden omgezet. Zelfs niet als de leeuw zelf zou proberen met mensen te communiceren.
Dit alles drukt Wittgenstein zelf trouwens ook weer indirect uit – met een paradoxale zin die we ook als grap kunnen lezen. En tegelijk als filosofie (Wittgenstein schijnt ooit eens in een conversatie gezegd te hebben dat je een serieus filosofisch boek zou kunnen schrijven dat geheel uit grappen bestaat).
(Mij komt een droombeeld voor de geest van een leeuw die, als de leeuwen in The Wizard of Oz of Narnia, echt probeert tot mensen te spreken, maar die tot zijn eigen frustratie niet meer uit kan stoten dan – onbegrijpelijk – gebrul. Maar natuurlijk zou je dit nooit echt dromen, daarvoor is het veel te bedoeld, gewild, on the nose.)