Ik heb op deze plek al vaak gesproken over het verschil tussen uniek en inwisselbaar, en hoe dat verschil op een bepaalde manier centraal staat in onze cultuur. Op religieus gebied gaat het om het verschil tussen God en een afbeelding, een idool. Op het gebied van relaties gaat het om het verschil tussen die ene persoon waarvan je houdt en het algemene type, waartoe je jezelf aangetrokken voelt (of de verzameling van eigenschappen die je in een contactadvertentie opsomt). In de economie gaat het over het verschil tussen gebruikswaarde en ruilwaarde. In de kunst gaat het om het verschil tussen een origineel en een kopie.
Sinds antropologen het begrip fetisj gemunt hebben (en dit bij Kant en Marx een filosofische toepassing heeft gekregen) is het verschil tussen origineel en kopie een belangrijk thema in analyses van onze maatschappij.
Op een bepaalde manier is onze huidige maatschappij namelijk een resultaat van een grote, alomvattende ontwikkeling: de vervanging van origineel door kopie, van één origineel door steeds meer kopieën. En: het uitwissen van de grens tussen beide.
Walter Benjamin heeft (een deel van) deze ontwikkeling geschetst in zijn werk Das Kunstwerk im Zeitalter seiner technischen Reproduzierbarkeit. Hij beschrijft daarin hoe kunstwerken verwijderd zijn geraakt van hun oorsprong, het religieuze ritueel. Als kult-objecten waren ze uniek en onvervangbaar, getekend door een ervaring van het hier-en-nu. Die ervaring gaf hen een bepaald aura en dat aura had vanwege de eenmaligheid van het werk ook een element van ‘ver af’, van onaanraakbaarheid. Het ritueel gebruikte voorwerp was soms niet eens zichtbaar voor de massa, maar alleen voor een priesterkaste – of het werd slechts bij gelegenheden te voorschijn gehaald.
Merk op dat de titel van Benjamins werk niet spreekt over het de technische reproductie van het kunstwerk, maar over reproduceerbaarheid. Volgens Benjamin is dat namelijk het belangrijkste criterium van een kunstwerk geworden: of het gereproduceerd kan worden. Met andere woorden: het gaat niet meer om de ‘cult-waarde’ van een kunstwerk (hoe fungeert het in een ritueel?) maar om de ’tentoonstellingswaarde’ (hoe kan het door zoveel mogelijk mensen worden gezien?).
Benjamin publiceerde zijn studie in 1936. Zijn voornaamste voorbeeld van een reproduceerbare kunst was de geluidsfilm, op dat moment slechts een paar jaar oud. Zijn inschattingen van wat film wel en niet vermag kunnen ons nu wat achterhaald voorkomen – in Benjamins ogen kan spelen in een film bijvoorbeeld nooit echt kunst zijn, zoals acteren op het toneel, omdat de acteur steeds moet gehoorzamen aan de eisen van de reproduceerbaarheid (in de microfoon spreken, recht voor de camera staan). Benjamin kon natuurlijk niet voorzien dat de techniek zich zo zou ontwikkelen dat acteurs bijna vrij zouden zijn van beperkingen (en nu, met wat computers aan een optreden kunnen ‘herstellen’ misschien wel helemaal); maar hij overschatte hoe dan ook de kloof tussen toneel en film. Moet een toneelacteur zijn spel niet ook aanpassen aan de afstand tot het publiek, de afmetingen van het toneel, de plek van het spotlicht enzovoort? En zit de kunst er niet vooral in om binnen die beperkingen zo overtuigend mogelijk te spelen, om iedereen te laten vergeten dat het toneel is? Of film?
Ik denk dat Benjamin een beetje gelijk heeft en een beetje niet. Zeker hangt om de notie en het gevoel van ‘echt’ een aura, iets wat ontzag inboezemt. Ik ben ooit in een museum in Washington geweest waar de Enola Gay was tentoongesteld, het vliegtuig dat de eerste atoombom liet vallen, op Hiroshima. Dan bekruipt je vanzelf enige huiver. En hetzelfde maak je mee wanneer je in Auschwitz bent, of wanneer je de Mona Lisa ziet, of de buste van Nefertiti. Datzelfde gevoel is veel minder, of misschien wel afwezig, bij een reproductie. Dat hangt echter ook van de kwaliteit van de kopie af, en van de omstandigheden. Wie op het San Marco-plein loopt wordt waarschijnlijk toch aangedaan door de aanblik van de klokkentoren tegenover de kathedraal, ook al is dat grotendeels een kopie van het origineel dat in 1902 instortte. In die setting ervaar je echter niet dat een een herschepping is, net zomin als je in de rest van Venetië verschil maakt tussen gerestaureerde en originele gebouwen, beelden of schilderijen.
Maar zelfs waar er geen origineel is, maar alleen een reproductie, zoals in een film, kan er iets van ‘echtheid’ overblijven, bijvoorbeeld in het acteerwerk, of het verhaal, of een kadrering door de camera, of het gebruik – of de afwezigheid – van filmmuziek. Zodat we plotseling het idee hebben: ja, zo zit de wereld in elkaar. Dit is echt.
De techniek van de film maakt het gevoel van ‘onaanraakbaar dichtbij’ niet onmogelijk, zoals Benjamin dacht. De techniek van reproduceerbaarheid vernietigt aura niet, hij kan op een bepaalde manier zelfs aura scheppen. Al lijkt die schepping ons paradoxaal, omdat we origineel en (veelvuldige) kopie als absolute tegenstelling zien, omdat we denken dat we óf iets aan kunnen raken, óf alleen (als afbeelding) kunnen zien.
Dat deze tegenstelling (maar misschien alleen als paradox) overwonnen kan worden, zien we in de alomtegenwoordige neiging om opnames te maken van unieke momenten.
Waarom doen mensen dat?
Ik vind het altijd raar als mensen tijdens een concert foto’s en opnames van de artiesten maken. Waarom zou je dat doen, in plaats van je te concentreren op de muziek?
Het kan niet om het pure bezit van een foto of een geluidsopname gaan, die kun je, bijvoorbeeld op het internet, in voldoende mate vinden – en waarschijnlijk van veel betere kwaliteit.
Dus wie bij de Stones de hele tijd met zijn telefoon in de lucht staat, gaat het niet om een unieke weergave van Jumping Jack Flash. Het gaat erom dat je kunt zeggen: kijk, ik heb zelf deze foto van Mick Jagger gemaakt. Mick Jagger en ik waren in één ruimte. Weliswaar heeft hij mij niet opgemerkt, maar ik was er wel. Niet als luisteraar, maar als getuige.
En daar, met het feit dat een moderne ‘fan’ geen luisteraar of kijker meer is, maar ‘getuige’ komt toch de aura van ‘echt’ weer om de hoek kijken. Getuigen betekent staven dat iets ‘echt’ gebeurd is. Dat iemand echt deugt, of echt goed is in zijn werk. Dat je echt in iets gelooft, zelfs als dat geloof je duur komt te staan. Dat is wat het betekent een martelaar te zijn (van het Griekse martureo – ik getuig): het ultieme offer te brengen als getuigenis van een bepaalde overtuiging.
Maar het typische nu is: de wijze waarop tegenwoordig getuigenis wordt afgelegd van het echte, unieke, niet inwisselbare, is via de techniek van reproduceerbaarheid. Want een concertbezoeker (of iemand die een selfie maakt met de paus) bewaart dat bewijs niet voor zichzelf, in een kluis of achterin een lade: hij publiceert het op social media, zodat iedereen er ‘getuige’ van kan zijn. En de wonderbaarlijke ontmoeting van fan en (heilig) idool is alleen ‘echt’ wanneer genoeg mensen het gezien en geliked hebben.
Dat is, in een notedop, de paradoxale kern van onze maatschappij, denk ik: dat het meest bijzondere alleen nog kan worden uitgedrukt door het meest algemene, het heilige door het profane, het origineel door de reproductie. Of met andere woorden: dat deze aloude scheidslijn, waar Benjamin zijn betoog aan ophangt, in onze moderne tijd is verdwenen.
NFT
De meest veelzeggende ontwikkeling in dit kader is de opkomst, in de laatste jaren, van het Non-fungible Token of NFT, stukjes computercode in een digitale boekhouding. NFT’s berusten op dezelfde blockchain-techniek als cryptomunten, maar in tegenstelling tot Bitcoins zijn ze niet inwisselbaar – ze zijn uniek. NFT’s zeggen: dit stukje virtuele wereld is niet te verwarren met dat andere stukje virtuele wereld – het zijn digitale handtekeningen of vingerafdrukken.
Het interessante (en onbegrijpelijke) aan NFT’s is dat het bezit van een NFT niets verandert in de wereld. Ik kan iemand de NFT van dit artikel verkopen, maar dan is het nog steeds mijn artikel en bezit ik nog steeds het copyright. Wat heeft de koper dan? Alleen het NFT.
Natuurlijk zou niemand zo gek zijn om mij voor deze NFT geld te geven – maar dezelfde redenering geldt eigenlijk voor alle NFT’s, die geen enkele gebruikswaarde hebben. En toch hebben sommige NFT’s miljoenen opgebracht – zoals dit ‘kunstwerk’ van digitale kunstenaar Beeple, getiteld Everydays: the first 5000 days:
Wat mij bij dit werk boeit is niet zozeer de inhoud (een samenvoeging van 5000 banale dagelijkse tekeningen van grafisch ontwerper Mike Winkelmann), noch de absurde prijs van $ 69 miljoen (waarschijnlijk betaald om de koers van een bepaald aandeel-achtig NFT op te drijven). Wat mij interesseert is het feit dat bij dit digitale kunstwerk ‘echt’ en ‘nep’, ‘origineel’ en ‘kopie’, helemaal niks meer betekenen.
Kijk hoe veilighuis Christie, dat ‘Everydays: the first 5000 days’ verkocht, het geheel presenteert op hun website:
Op 1 mei 2007 plaatste Mike Winkelmann, oftewel de digitale kunstenaar Beeple, een nieuw kunstwerk online. Hij deed dat de volgende dag weer, en de volgende, en de daaropvolgende, een gloednieuw digitaal plaatje, of ‘everyday’ zoals hij het noemde, elke dag gedurende dertieneneenhalf jaar. Nu zijn die individuele stukjes bijeengebracht in EVERYDAYS: THE FIRST 5000 DAYS, een uniek werk in de geschiedenis van digitale kunst.
Exclusief voor Christie’s werd de monumentale digitale collage als een enkel werk aangeboden en bracht $69,346,250 op. In twee premières voor de veilingindustrie was Christie’s het eerste grote veilinghuis dat een puur digitaal werk aanbood met een unieke NFT (Non-fungible token) — een garantie van zijn authenticiteit — en voor dit eenmalige kavel een cryptomunt, in dit geval Ethereum, accepteerde, aangevuld door standaardbetalingen.
Hoewel het veilinghuis hier vol trots spreekt over een ‘uniek werk’, een ‘collage als een enkel werk’, een ‘unieke NFT’ en een ‘eenmalig kavel’, mag duidelijk zijn dat Everydays geen ‘aura’ heeft in de zin van Benjamin. Een afzonderlijke everyday heeft alleen waarde door de beroemdheid (in bepaalde kringen) van Beeple, wiens werk door miljoenen gevolgd wordt – het is kortom eerder een internet-meme dan een tastbaar uniek werk. En de verzameling van 5000 van deze memes is dan ook geen ‘collage’, zoals Christie’s claimt, daartoe mist het de samenhangende betekenis.
‘Uniek’ aan het NFT of aan het hele kunstwerk is ook niet een bepaalde eigenschap, of verzameling van eigenschappen. Een NFT is uniek zoals elk blad aan een boom ‘uniek’ is. Wanneer we een ander kunstwerk, zeg de Nachtwacht of de Mona Lisa, ‘uniek’ noemen, dan bedoelen we daarmee de gebruikswaarde, de onverwisselbare en onuitwisbare indruk die een meesterwerk op de beschouwer maakt, zijn inherente kwaliteit. Een dergelijke gebruikswaarde hebben noch een NFT noch diens koppeling aan een bepaald kunstwerk.
En zelfs van het geldbedrag, die 69 miljoen dollar, kun je jezelf afvragen of het echt is. Gerekend in de cryptomunt Ethereum bracht Everydays op 11 maart ruim 38.000 Ethereums op, tegen een dagkoers van ruim 1800 dollar. Op 13 mei was 1 Ethereum al ruim 4000 dollar waard, maar daarna stortte de koers weer in om gisteren op $ 2459,06 te landen. Met dat soort fluctuaties kun je jezelf afvragen of de twee kopers van Everydays, Indiase handelaars in digitale valuta, eigenlijk wel het geld bezitten om die 69 miljoen af te tikken. Vandaag misschien wel. Maar morgen? En als de koper in echte dollars of euro’s had moeten betalen, zou de prijs dan naar recordhoogte zijn gestegen?
Wat, onder de streep, uniek en echt is aan het geheel is volgens mij alleen de gebeurtenis, het event. Echt is alleen dat er op een gegeven moment in de kunstgeschiedenis een veilinghuis is gekomen dat niet een kunstwerk, maar een NFT heeft verkocht – als kunstwerk. En dat daarmee, in elk geval tot we meer van de gehele ontwikkeling begrijpen, een nieuw soort kunstwerk is ontstaan.
Zo bezien is het echter Christie’s dat hier de creatieve schepper is, niet Beeple. En ook dat is een nieuwe ontwikkeling, die waarschijnlijk representatief is voor onze maatschappij: dat het de geldmakers zijn die de avantgarde vormen. Zoals eerder de scheppers van financiële instrumenten (credit default swaps, hoeveel vindingrijkheid zit daar niet in verborgen! – en ‘verborgen’ kan hier letterlijk worden genomen.). Op zich is dat niet nieuw – denk maar aan de eerste uitvinders van geld, of onderpanden, of aandelen, of opties. Nieuw is dat het nu als kunst wordt omschreven.
Ik weet niet hoe anderen het beleven, maar voor mij voelt het alsof we hier een belangrijke grens zijn overgegaan.
Belangrijk genoeg om nog eens goed over na te denken – en er binnenkort nog eens op terug te komen.