Vorige week besprak ik het instituut (en de plechtigheid) van het huwelijk, en hoe dit instituut langzamerhand is losgeraakt van de sanctionering, letterlijk de heiligmaking, van de relatie tussen gehuwden door de maatschappij – maar ook hoe de individuele, persoonlijke liefde van de gehuwden zelf een nieuwe vorm van heiliging vormt.
Bij het huwelijk hoort natuurlijk, zelfs in zijn afgezwakte vorm, een ‘heilig’ moment: het jawoord. Zelfs in zijn huidige, ‘wereldlijke’ vorm, waar het meer een bezegeling van een contract als een eed van trouw lijkt, voelt het als een moment van diepe betekenis.
Als moment van heiliging heeft het jawoord een aparte plaats en een aparte tijd, en gebeurt het in aanwezigheid van een ‘priester’ en getuigen. Het deelt deze kenmerken met andere plechtige beloften, zoals bijvoorbeeld een ambtseed.
Denk aan de recente eed van Joseph Biden – op een in de Amerikaanse grondwet voorgeschreven moment, op de trappen van het Capitool, met zijn hand op de bijbel en ten overstaan van de hoogste rechter van de VS.
De mooiste omschrijving van wat een eed is, komt uit een toneelstuk (later ook een beroemde film) van Robert Bold, A Man For All Seasons, over jurist, schrijver, politicus Thomas More. het stuk speelt tijdens de periode waarin Henry VIII de Engelse kerk losweekt van Rome, omdat de paus hem geen scheiding van zijn vrouw Catharina van Aragon wil toestaan.
Henry maakt zichzelf vervolgens tot hoofd van de Engelse (Anglicaanse) kerk en vraagt iedereen een eed van trouw te zweren. Als diep gelovig katholiek weigert More dit, waarop hij in de gevangenis wordt gegooid.
More’s favoriete dochter, Meg, vraagt hem waarom hij de eed niet met de lippen aflegt terwijl hij in zijn hart iets anders gelooft – God kan immers in zijn hart kijken en zien dat hij nog steeds dezelfde gelovige katholiek is.
More zegt dat dit mogelijk is omdat een eed een communicatie met God is:
Luister Meg. Wanneer een man een eed aflegt, neemt hij zijn zelf in zijn eigen handen, zoals water. En als hij dan zijn vingers opent, hoeft hij niet meer te hopen zichzelf terug te vinden.
Wat More (in het toneelstuk, ik heb het citaat in geen biografie kunnen vinden) uitdrukt is dat een eed of gelofte iets existentieels is. Als je een eed aflegt zegt je op een bepaalde manier: dit ben ik – en als ik tegen deze eed verstoot ben ik mijzelf niet meer.
Een belofte als eed is daarmee iets heel anders dan een belofte als afspraak. Een afspraak is, in tegenstelling tot een eed, eerder iets ‘uitwendigs’, iets dat door anderen kan worden afgedwongen en tevens iets waaraan op een gegeven moment is voldaan. (Of niet, natuurlijk, als iemand zich niet aan de afspraak houdt.) Een eed geldt, in principe, ’tot de dood ons scheidt’ – of inderdaad tot een van de partijen van identiteit is veranderd.
Een afspraak is een deal zoals die tussen de EU en AstraZeneca, om op een bepaald tijdstip een bepaald aantal vaccins te leven. Bij zo’n afspraak is er wel een inspanningsverplichting voor de farmaceut en een betalingsverplichting voor de EU, maar beide organisaties veranderen niet van karakter wanneer ze zich niet aan de afspraak houden. En voor het afdwingen van de belofte (of bestraffen van het niet nakomen) moeten ze naar een externe, derde partij kijken. Niemand zou tevreden zijn wanneer AstraZeneca zich na niet-levering heel erg schuldig zou voelen en in een ‘identiteitscrisis’ zou belanden (er zijn trouwens genoeg mensen die bedrog als behorende tot de identiteit van Big Pharma beschouwen).
Een mooie illustratie van ‘belofte als afspraak’ is een gedicht van Jean de la Fontaine, Promettre est un, et tenir un autre (Beloven is een ding, de belofte houden een ander). In dat gedicht probeert jongeling Jean het meisje Perette te versieren, wat niet wil lukken tot hij belooft tien keer zijn liefde voor haar te ‘bewijzen’ (een nauwelijks verhuld eufemisme voor de liefde bedrijven). Perette gaat vervolgens overstag, maar na vijf keer houdt Jean het voor gezien en wil vertrekken – wat Perette zeer kwaad maakt:
Perette donc en son conte trompée,
Si toutefois c’est tromper que ceci,
Car j’en connais maintes très haut huppée
Qui voudrait bien être trompée ainsi ;
Perette, dis-je, abusée en son conte,
Et ne pouvant rien de plus obtenir,
Se plaint à Jean, lui dit que c’est grand honte
D’avoir promis, et de ne pas tenir.
Mais à cela notre trompeur Apôtre,
De son travail suffisamment content,
Sans s’émouvoir répond en la quittant,
Promettre est un et tenir est un autre.
Avec le temps je m’acquitterais des dix,
En attendant, Perette, adieu je vous dis.
Beloven is iets anders dan de belofte nakomen: dat geldt voor een afspraak – bij een eed is het anders, daar zijn beloven en nakomen als het ware een en hetzelfde.
De waarheid van dat idee voelen vele getrouwde mensen, denk ik – zelfs degenen die op een bepaald moment toch gaan scheiden. Ik denk namelijk dat de belangrijkste reden om te scheiden niet is dat de een of de ander zich in het huwelijk niet aan de afspraken heeft gehouden – niet heeft ‘geleverd’ – maar dat een van de huwelijkspartners het gevoel heeft een ander mens te zijn geworden sinds het jawoord. Of misschien hebben ze dat gevoel wel allebei.
Het is goed voorstelbaar dat iemand op een gegeven moment het gevoel krijgt: die persoon die destijds de huwelijksgelofte deed, die persoon dat ben ik niet meer. En dat deze overtuiging een reden is de eed te breken en de relatie te ‘ontbinden’. Het is niet dat het breken van de eed de persoon verandert – de eed gold dan al niet meer omdat de persoon ‘zichzelf’ niet meer was.
Eed als afspraak
Dat mensen vaak geneigd zijn een eed als een afspraak te zien, lijkt me duidelijk als we naar het gedrag van sommige politici of bankiers kijken.
Iemand als Donald Trump lijkt zijn ambtseed (dezelfde als die van Joseph Biden) niet te hebben zien als een heilige gelofte, maar als een belofte waaraan hij door anderen moest worden gehouden – congresleden, de rechterlijke macht, kiezers. En ook iemand als Mark Rutte lijkt zijn ambtseed van 2010 gemakkelijk te kunnen combineren met het overduidelijk schenden van die eed, al was het alleen maar in de Toeslagenaffaire. Zijn standpunt lijkt te zijn: zeker heb ik grote fouten gemaakt en heb ik nagelaten burgers tegen de overheid te beschermen – maar als Kamerleden, partijgenoten of kiezers me daarvoor niet bestraffen, ga ik over een paar maanden vrolijk door als premier.
In de financiele sector leggen medewerkers sinds 2015 de volgende ‘bankierseed’ af:
Ik zweer/beloof binnen de grenzen van mijn functie die ik op enig moment in de bancaire sector vervul:
dat ik mijn functie integer en zorgvuldig zal uitoefenen;
dat ik een zorgvuldige afweging maak tussen de belangen van alle partijen die bij de onderneming zijn betrokken, te weten die van de klanten, de aandeelhouders, de werknemers en de samenleving waarin de onderneming opereert;
dat ik in die afweging het belang van de klant centraal zal stellen;
dat ik mij zal gedragen naar de wetten, de reglementen en de gedragscodes die op mij van toepassing zijn;
dat ik geheim zal houden wat mij is toevertrouwd;
dat ik geen misbruik zal maken van mijn kennis;
dat ik mij open en toetsbaar zal opstellen en mijn verantwoordelijkheid voor de samenleving ken;
dat ik mij zal inspannen om het vertrouwen in de financiële sector te behouden en te bevorderen.
Zo waarlijk helpe mij god Almachtig! / Dat verklaar en beloof ik!
Ondanks deze eed zijn er de laatste jaren de nodige schandalen geweest, van rentemanipulatie tot witwassen tot bizarre topbeloningen – allemaal praktijken waarbij de geest, zo niet de letter van de bankierseed werd geschonden. En het verweer van de verantwoordelijken: de wet, de politiek, de klant, de toezichthouder moet ons maar tegenhouden. Tot dat gebeurt beschouwen we onze eed als een (meer of minder vrijblijvende) afspraak.
Sommige politici en bankiers gedragen zich, kortom, alsof ze niet meer de persoon zijn die de eed hebben afgelegd, het jawoord gesproken. Dat kan. Maar wat ze vervolgens doen is niet het huwelijk ontbinden maar vreemdgaan. En dat is, hoe dan ook, onverenigbaar met het karakter van een eed. En dat zouden ze meer mogen beseffen.
Wat zou helpen om het verschil tussen afspraak en eed te verduidelijken en te versterken? Dat is een moeilijke vraag, omdat de kwestie op persoonlijk, organisatorisch en maatschappelijk tegelijk speelt.
Aan een persoonlijke eed moet een praktijk in een organisatie en een cultuur in een samenleving bijdragen. Alleen wanneer een eed in een bedrijf wordt beleefd als iets heiligs en de samenleving onderscheidt maakt tussen wat heilig is en profaan, tussen wat uniek is en wat gewoon – dan heeft een eed de kans om nageleefd te worden.
Aan dergelijke organisaties en een dergelijke samenleving moeten we blijven werken.