Gaan onze banen in de komende decennia op grote schaal naar robots, zoals ze eerder naar lage lonen landen verdwenen? Staat ons grootscheepse werkeloosheid te wachten, waarbij voor tientallen procenten van de bevolking geen werk meer is?
Eind september luidde minister Asscher de noodklok. Volgens hem kunnen robots binnenkort veel werknemers vervangen en daarom moeten mensen zich richten op werk dat niet weg-geautomatiseerd kan worden. Laagopgeleiden, die het meest kwetsbaar zijn, moeten misschien aan gesubsidieerd werk worden geholpen.
Filosofie is natuurlijk geen koffiedik kijken, dus als wijsgeer kan ik niet voorspellen hoe de arbeidsmarkt zich in komende jaren zal ontwikkelen. En ik wil ook geen gemakkelijke tegeltjeswijsheid debiteren, als “eerdere technologische ontwikkelingen hebben altijd niet alleen oude banen vernietigd, maar ook nieuwe geschapen”. Dat argument bewaart ons voor overdreven doemdenken, maar biedt geen garantie. Dat massale uitroeiingen steeds weer gevolgd zijn door het ontstaan van nieuwe diersoorten, was ook geen troost voor de dinosaurussen.
Ik wil echter wijzen op de betekenis van deze profetie, de vooronderstellingen die erin zitten.
Produceren, of het nu dingen of diensten betreft, is in onze maatschappij een eindige en gesloten bezigheid, een activiteit binnen nauwe kaders. Het is in management taal ‘SMART’: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdsgebonden. Dat betekent ook dat er geen ruimte is voor iets als het perspectief van de geschiedenis; voor de rol van omgeving; voor verrassing, voor idealen, voor zingeving; voor verhalen, eerbied, moraal, hoop, fantasie, humor, plezier; kortom, voor alle zaken die het menselijk leven – en ook menselijk werken – de moeite waard maken.
Modern werken is productief, en het is productiever dan ooit tevoren. Niet omdat het meer of betere dingen schept. En zeker niet omdat de mens zelf er beter, vrijer of gelukkiger door is geworden.
Het is productief omdat wij productiviteit zo definiëren: als een nauw omschreven doel van een nauw omschreven handeling. Een product en een proces dat we uiteindelijk in geld meten, in winst en verlies, in zwart en in rood. In boven of onder de bottom line.
Productiviteit is daarom in de moderne samenleving ook slechts een kwantitatieve maatstaf: je kunt meer of minder productief zijn, niet beter of slechter productief.
Door productie en dienstverlening op deze manier in te kapselen, raken we echter maar aan een fractie van wat het eigenlijk is – en wat ware menselijke productiviteit kan zijn. Dingen maken en diensten leveren is namelijk allebei in oorsprong creëren. En creëren heeft zijn eigen vorm van productiviteit, die niet kwantitatief is, maar kwalitatief. Een productiviteit die open is, creatief, verrassend en vernieuwend. Die best winstgevend kan en wil zijn, maar als eerste doel heeft bevredigend te zijn.
Echt werken draait niet om winst of verlies, maar om de blijdschap en trots als je iets goeds hebt voortgebracht (of dat nu een dienst is of een ding). Het draait erom of het voortgebrachte de moeite waard was – en niet of dit het geld waard was.
Is deze vorm van werken nog haalbaar in onze samenleving en in onze organisaties? Het lijkt van niet: is de moderne manier van productiviteit tegenwoordig immers niet alom aanwezig? Is hij niet elke sfeer van bedrijvigheid binnen geslopen: zelfs onderwijs, zorg en cultuur? Kan dit proces wel worden gestopt, laat staan teruggedraaid?
Moderne productiviteit betekent creëren gekoppeld aan schaarste en macht.
Schaarste ontstaat waar verschillende personen streven naar iets wat slechts door één van hen kan worden bezeten of gebruikt. Of slechts door één persoon in de hoogste mate. Het restant van het begeerde kan wel over de verliezers worden verdeeld, volgens een bepaalde rangorde. Er is één gouden medaille, maar daarnaast ook een zilveren en bronzen. Er kan slechts één persoon directeur zijn, maar daarnaast zijn er ook onderdirecteuren, afdelingsleiders, teammanagers, etc.
Schaarste schept macht. Wie de strijd om het schaarse goed wint, heeft macht over degenen die deze strijd verloren hebben. De directeur is de baas over hen die geen directeur zijn geworden, maar dit wel zouden willen.
Als niemand directeur zou willen worden, zou de titel betekenisloos zijn. We zouden iemand die zich directeur noemt dan even serieus nemen als een gek die zich als Napoleon beschouwt.
Maar omdat mensen wedijveren om een titel – kampioen, directeur, dokter, president – geeft hij status. Een titel is een erkenning van anderen dat je een bepaalde activiteit als winnaar hebt afgesloten – een sportwedstrijd, een sollicitatieprocedure, een opleiding, een verkiezing. Je kunt een titel ook alleen van anderen krijgen, niet van jezelf; alleen een gek roept zichzelf tot keizer uit. Titels die niemand begeert (‘assistent van de secretaresse van het plaatsvervangend afdelingshoofd’) zijn neptitels.
Alle grote maatschappelijke activiteiten zijn nu vormgegeven als een wedstrijd met winnaars en verliezers. En als je niet probeert een winnaar te zijn, word je vanzelf een verliezer. Zelfs maatschappelijke sectoren die vroeger om andere waarden draaiden – kunst, cultuur, opvoeding, onderwijs, wetenschap, zorg – hebben nu een structuur als die van een wedstrijd. Ze zijn nu gericht op zaken die schaars zijn, zaken die worden beheerst door mensen met macht. Beroemdheid, normaliteit, diploma’s, praktische toepassingen, winstgevendheid. En daardoor zien we in die sectoren plotseling verschijnselen die vroeger niet aan de orde waren. Subsidies als beloningen voor prestaties, bezuinigingen als straf. Winstgevende ziekenhuizen, failliete scholen. Citatie-jacht, wetenschappelijke audits, ranglijsten, prestatiebeloning.
Kwaliteit wordt vertaald in kwantiteit. Aandacht wordt vertaald in aanwezigheid. Gezondheid in functionaliteit. Kennis in diploma’s.
Onze wedijverende samenleving produceert bovendien steeds meer afval, dingen en mensen die niet meer bruikbaar zijn.
Afval is een soort anti-bezit. Niemand is er eigenaar van. Het is iets waar je niet naar streeft, maar waar je vanaf wil komen.
Dat geldt ook voor menselijk afval: zwervers, illegale vluchtelingen, misdadigers, zieken, gepensioneerden, arbeidsongeschikten, werklozen. Zij zijn anti-spelers, die overbodig zijn voor onze nauw beperkte ‘productieve’ activiteiten en hoogstens nog als toeschouwers – consumenten – bruikbaar zijn. En soms zelfs dat niet.
Onze maatschappij produceert overbodige mensen zoals ze vuilnis produceert. Letterlijk. Zoals een prima werkende telefoon wordt weggegooid als er een nieuw model op de markt komt, wordt een goed functionerende werknemer weggegooid als er een jongere en goedkopere sollicitant aanklopt. De maatstaf is daarbij niet of de nieuwe telefoon of werknemer beter is – dat oordeel zou een breed perspectief vergen, een bepaalde intuïtie gestoeld op ervaring, iets wat je het beste zou kunnen omschrijven als goede smaak – maar of iets fashionable is, en of een werknemer als employable kan worden beschouwd. Oordelen die we in een split second kunnen vellen, of na raadpleging van een uiterst korte checklist. Dit is in, dat is uit. Deze is top, die is flop. En zoals deze oordelen steeds sneller geveld worden, volgen ze elkaar ook steeds sneller op. Wat vandaag in is, is morgen uit. Wie vandaag een kampioen is, is morgen vergeten.
Om terug te keren naar het begin: wanneer we zeggen dat automatisering en robotisering werknemers overbodig maakt, betekent dit dat we werk definiëren volgens de regel van de wedijverende, schaarste scheppende maatschappij. We zeggen dan dat meer beter is dan minder, sneller beter dan langzaam. Kwantiteit is dan belangrijker dan kwaliteit, voorspelbaarheid belangrijker dan verrassing, herhaling belangrijker dan vernieuwing.
We hebben dan, net als nu, een maatschappij waarin er winnaars zijn en verliezers. Het verschil zal zijn dat er minder winnaars zullen zijn – en veel, veel meer verliezers.
Maar. Noodzakelijk is dit niet. Want of we in een dergelijke zero-sum maatschappij leven, is geen onbestuurbare natuurlijke ontwikkeling, maar de uitkomst van keuzes. En die keuzes kunnen ook anders zijn, en anders uitpakken.
Economie, Arnold Heertje heeft het al eens gezegd, is niet alleen een rekensommetje. Het draait om wat mensen belangrijk vinden. Om wat onze waarden zijn.
En waarden kunnen veranderen.
Volgende week meer!