264. De held van morgen

Posted on 8 nov 2019 in Blog, Epos, Featured

264. De held van morgen

In eerdere artikelen over heldenverhalen had ik het over Homeros, Vergilius en Camoens – allemaal dichters die helden uit het verre of recente verleden bezongen. Maar in de tijd van Homeros ontstond er ook een heldenverhaal waarin het over een toekomstige held ging: de messias.

Dit heldenverhaal was natuurlijk geen literaire schepping, zoals de Ilias of de Odysseia (maar bedenk ook dat Homeros’ werken samen de ‘heilige boeken’ van het oude Griekenland vormden); en er is ook niet een enkele schepper, zoals de bovenstaande dichters (hoewel er nog steeds mensen zijn die denken dat Ilias en Odysseia door meerdere mensen zijn geschreven).

We weten niet precies waar de notie van een toekomstige held-koning, die alles goed zal maken, vandaan komt, maar de vroegste vermelding vinden we in de oudtestamentische profetieën van Micah (achtste eeuw voor onze jaartelling, of volgens mijn sapiens-jaartelling ongeveer in 057250).

In Micah 5:1-5 vinden we de volgende voorspelling:

En gij, Bethlehem Afratha, al zijt gij klein onder de geslachten van Juda, uit u zal voortkomen die een heerser zal zijn over Israel en wiens oorsprong is van ouds, van de dagen der eeuwigheid. Daarom zal hij hen prijsgeven tot de tijd, dat zij die baren zal, gebaard heeft. Dan zal het overblijfsel zijner broederen terugkeren met de Israelieten. Dan zal hij staan en hen weiden in de kracht des Heren, in de majesteit van de naam des Heren, zijns Gods; en zij zullen groot zijn tot aan de einden der aarde, en Hij zal vrede zijn. Wanneer Assur ons ons land komt, en wanneer hij onze paleizen betreedt, dan zullen wij tegen hem zeven herders stellen en acht vorsten uit de mensen, die het land Assur zullen weiden met het zwaard en het land van Nimrod in zijn poorten. En hij zal bevrijden van Assur, wanneer die in ons land komt en wanneer hij ons gebied betreedt.

En Micah’s tijdgenoot Jesaja komt met deze profetie:

Messias komt van het Hebreeuwse Meshiah of Meshiach, wat ‘de gezalfde’ betekent. Oorspronkelijk was het een aanduiding voor Joodse koningen als Saul en David, later (zoals bij Micah) verwees het naar een toekomstige koning die de Joden van onderdrukking zou bevrijden en het Joodse rijk zou herstellen. Nog weer later veranderde de betekenis opnieuw en ging ‘messias’ staan voor een man van superieure deugdzaamheid, afkomstig uit het Huis van David, die rechtvaardigheid en vrede zou bewerkstelligen – op aarde, welteverstaan, en niet alleen voor Israel, maar voor alle volkeren.

De doctrine van de messias heeft grote invloed gehad op het Jodendom, gedurende vele eeuwen. Bij elke hongersnood, epidemie, pogrom of oorlog vlooiden de wanhopige gelovigen door heilige boeken om naar een teken te zoeken dat de komst van de messias aanstaande was. Numerologen, astrologen en kabbalisten probeerden uit te rekenen wanneer het Rijk Gods precies zou aanbreken.
In de Talmoed zijn een stel berekeningen te vinden, die grotendeels uitkwamen op een datum in de vijfde eeuw van onze jaartelling. Zo werd bijvoorbeeld gezegd dat de wereld 85 jubilea (perioden van 50 jaar) zou duren en dat de zoon van David ergens in het laatste jubileum zou komen – dus ergens tussen 440 en 490. En andere rabbijnse leer luidde dat iemand 4231 jaar na de schepping van de wereld geen veld meer zou moeten kopen, zelfs niet als geveld van 1000 denarii voor 1 denarius zou woerden aangeboden, omdat dan de messias zou komen en het land niks meer waard zou zijn.

Soms was de aankondiging van zware, apocalyptische tijden een intergraal element van de profetie en werd voorspeld dat de komst van de messias voorafgegaan zou worden door rampen en oorlogen. Dat verleidde vele Joden ertoe juist in een tijd van grote beproevingen de messias te verwachten – en allerlei valse profeten en nep-messiassen om juist in dergelijke tijden een goddelijke opdracht te claimen.
Messiassen vermenigvuldigden zich daarom in tijdens van rampspoed zoals bij de tweede vernietiging van de Tempel in Jeruzalem (jaar 70) of de massale pogroms in Polen (1648). De zelfverklaarde Redders brachten eerst hoop en vervolgens teleurstelling in duizenden, soms miljoenen harten. (Isaac Bashevis Singer verhaalt op meesterlijke wijze een dergelijke episode in Satan in Goray, over de zeventiende-eeuwse nep-messias Shabattai Zvi.)

Er waren ook rabbijnen die het berekenen van de messiaanse datum ontmoedigden omdat foutieve berekeningen tot een verlies aan geloof konden leiden, of omdat de datum geacht werd niet vast te staan – de messias zou komen wanneer het volk er klaar voor was, niet op een vooraf vastgelegde dag.

Wat nooit stopte was de speculatie over de verandering die de messias de wereld zou brengen. De productiviteit van de natuur zou tot in het ongelofelijke vermenigvuldigd worden: een enkele druif zou goed zijn voor een grote fles wijn, graan zou na twee manden geoogst kunnen worden en bomen zouden na een maand fruit dragen (een andere tekst halveert deze termijnen nog, als het ware om er tegenop te bieden). Water zou in een rivier vanuit Jeruzalem stromen en iedere zieke die ervan zou drinken, zou onmiddellijk genezen. Alle verwoeste steden, Jeruzalem voorop, zouden herrijzen. Er zou vrede heersen, zelfs tussen roofdier en prooi. Er zou nergens meer gehuil of geweeklaag zijn. De dood zou verdwijnen. De doden zouden weer opstaan.

De vele voorspellingen in de Talmoed zijn een mengsel van voorspellingen over ‘deze’ wereld en de wereld ‘hierna’. Soms wordt gesproken over een glorieuze toekomst op deze aarde, soms over een Rijk Gods in de hemel. Soms wordt de messiaanse periode beschreven als een tussenfase, voordat het Laatste Oordeel een hiernamaals zou inluiden.

Deze hele ‘chiliastische’ stroming staat een beetje haaks op oudere Joodse ideeën over tijd en geschiedenis en lijkt me een Helleense ontwikkeling.
Over de verhouding van de messiaanse gedachte tot de rest van het Jodendom is veel te zeggen en dat is door theologen ook uitgebreid gedaan. Ik wil daar hier verder niet op ingaan, ik wil alleen benadrukken hoe bijzonder het idee van de messias en de messiaanse tijd is en hoe we het hele ‘verhaal’ als een secundair epos kunnen zien.

Ter herinnering: het primaire epos heeft geen richting, geen bedoeling. Het gaat nergens heen. Er is winst en verlies, geluk en ongeluk, maar aan het einde van het verhaal zijn we ongeveer waar we begonnen. Er verandert niets belangrijks – het primaire epos laat de dingen achter zoals het die heeft aangetroffen.
Het secundaire epos, daarentegen, heeft een idee van een betekenisvolle overgang, van een bepaalde toestand in een andere. Het verhaal gaat ergens heen, er zit een zeker ontwerp achter de gebeurtenissen.

Ilias en Odysseia zijn primaire epen, de Aeneis is het eerste grote secundaire epos – als we alleen naar literaire heldenverhalen kijken. Het hele idee echter van een richting, van een verhaal dat ergens heen gaat, lijkt me een Joodse schepping te zijn.
“In het begin schiep God hemel en aarde…”, daar zit al een richting ingebakken. vanaf dat moment start de geschiedenis en die geschiedenis gaat, zo zou je kunnen zeggen, voorwaarts. En middels het convenant tussen Hem en het Joodse volk garandeert God dat de geschiedenis voorwaarts zal blijven gaan. Natuurlijk, af en toe gebeurt er iets wat op het einde der tijden (althans van het Joodse volk) lijkt, maar dan komt er een held als Noach of Mozes om de geschiedenis weer ‘vlot te trekken’.

Ik snap wat kritische theologen op het hele idee van de messias en het einde der tijden tegen hebben: dat het tegen de hele Joodse traditie van tijd en geschiedenis ingaat. Maar op een bepaalde manier vloeit het er ook ook logisch uit voort. Als je terug kunt kijken naar Pentateuch-helden die de Joodse geschiedenis door een ‘bottleneck’ hebben gekregen, dan kun je ook vooruit kijken naar een held die dat in de toekomst zal doen. En misschien zal dat (een idee dat aan de Torah vreemd is) een laatste bottleneck blijken te zijn geweest. Dat zou kunnen. Maar daar gaat het volgens mij niet om. Het gaat erom dat die held en het bijbehorende gouden tijdperk in de toekomst geplaatst worden, niet in het verleden.

Rond de tijd van Micah en Jesaja leefde Hesiodos, die in zijn Werken en Dagen schreef over een verloren gegaan Gouden tijdperk. Aan de andere kant van de wereld betreurde Confusius de teloorgang van de Chinese Maatschappij sinds de tijd van de eerste Zhou-keizers.
Op talloze plekken in in talloze tijden hebben mensen de droevige werkelijkheid waarin ze zich bevonden gecontrasteerd met een eerdere tijd, waarin alles veel beter was. Op kleine schaal doen we dat zelf, wanneer we verzuchten dat het vroeger, tijdens onze jeugd, allemaal veel beter was.
Maar de Joodse profeten (en hun exegeten enkele eeuwen later) keken niet achteruit als ze een betere wereld wilden zien, ze keken vooruit.
Ze dachten utopisch.

De utopie is de laatste eeuw in een kwade reuk komen te staan, en niet ten onrechte. We hebben immers meegemaakt wat religieuze, politieke en sociale utopieën aan kunnen richten.
Maar dat de mens überhaupt hoopvol vooruit kan kijken – niemand kan mij ervan overtuigen dat dat een slechte en gevaarlijke eigenschap is. Integendeel, ik ben ervan overtuigd dat een dergelijke vorm van wensdenken een cruciale menselijke eigenschap is – en dat we de eerste mensen die utopieën bouwden, niet hoog genoeg kunnen inschatten.

De messias en de gouden tijd die nog moet komen: dat is, met al zijn gevaarlijke elementen, een grote menselijke schepping. En misschien wel de grond van het secundaire epos, dat anders moeilijk had kunnen ontstaan, denk ik.