260. De vertekening van ressentiment

Posted on 7 okt 2019 in Blog, Featured, Uncategorized

260. De vertekening van ressentiment

De vorige week beschreef ik hoe onmacht ervoor kan zorgen dat de sociale emoties van woede en afgunst ‘verschoven’ kunnen worden van hun ‘oorspronkelijke’ setting naar een situatie en naar personen die de woede en afgunst niet verdienen. Naar het voorbeeld van Friedrich Nietzsche en Max Scheler noem ik die verschuiving ressentiment.

Scheler maakt in zijn Das Ressentiment im Aufbau der Moralen (1918) een treffende analyse van het fenomeen, maar wat hij naar mijn mening over het hoofd ziet, is hoe ressentiment ook de andere sociale emoties kan ontwrichten.
Ressentiment kan er volgens mij namelijk ook toe leiden dat aardig vinden, dankbaarheid, sympathie, schuld, schaamte, vertrouwen en wantrouwen ‘verkeerd’ worden gebruikt. (Net als trots en afgunst, maar daarbij gaat het op een andere manier.)

Om dit uit te leggen grijp ik even weer terug op de ontsporing van woede.

Woede
Woede is een emotie die is ontstaan – en de ‘juiste’ toepassing vindt in een transactie tussen twee mensen.
Een transactie is een ‘ruil’ van dingen tussen twee partijen. Ik geef jou een banaan, jij geeft mij een appel. Ik help jou in een vechtpartij, jij belooft mij de volgende keer terzijde te staan. Ik krab jouw rug, jij de mijne (de Amerikaanse uitdrukking I’ll scratch your back, you’ll scratch mine is niet voor niks een aanduiding van alle soorten wederkerige handelingen).

Bij elk menselijk contact kan het

1) tot een geslaagde samenwerking komen (A geeft B een banaan, B geeft A een appel)
of
2) de ene partij werkt samen en de andere niet (A geeft B een banaan, B rent ermee weg – deserteert)

In bijzondere gevallen (zoals het prisoner’s dilemma) kunnen zelfs beide partijen deserteren.

Wanneer wij een wederkerige transactie aangaan en de ander ‘verraadt’ mij (hij geeft mij geen voedsel terug, hij komt mij niet te hulp wanneer het nodig is, hij bewijst mij geen wederdienst) wordt ik kwaad. Die emotie ‘bestraft’ de ander (tot op zekere hoogte) en waarschuwt hem/haar dat ik mij de volgende keer niet zal laten bedriegen. Woede moet desertie afschrikken.

In dit contact is woede op zijn plaats. We zien dat ook aan de manier waarop aan die woede een einde kan komen: door een handeling van de deserteur die het verraad ‘goedmaakt’ (terugbetaling, compensatie, spijt betuigen, vragen om vergeving).
Woede en vergeving (het weer ‘aardig vinden’ van de deserteur, als die weer een ‘samenwerker’ is geworden): het hoort thuis tussen twee specifieke personen, op basis van samenwerking en desertie tussen henzelf.
Woede hoort niet thuis tussen mensen die geen transactie zijn aangegaan. Als jouw vader mij heeft opgelicht, heb ik nog niet het recht om op jou boos te worden.

Zo gauw we kwaad worden op iemand die ons persoonlijk niks heeft aangedaan, halen we woede uit zijn oorspronkelijke context. Die ‘verschuiving’ kan op allerlei manieren en om allerlei redenen gebeuren: omdat de deserteur onaantastbaar is of afwezig (en we de deserteur vervangen door iemand die we wel ‘aankunnen’ of die wel aanwezig is); omdat we niet weten wie ons gekrenkt heeft; omdat we ons gekrenkt voelen terwijl er geen desertie was; omdat we een neutrale afwijzing als een vorm van desertie zien; omdat we niet willen erkennen dat we op faire wijze geklopt zijn.

Het probleem bij die verplaatsing van woede is, dat het veel moeilijker is om vervolgens ’tot een vergelijk’ te komen.
Als ik jou ‘verraadt’ door een wederdienst te weigeren, kan ik dat goedmaken door de wederdienst alsnog te leveren, door spijt te betuigen en om vergeving te vragen. En jij kunt daar op ingaan door me te vergeven.
Zand erover.

Als ik echter weiger om het ‘goed’ te maken en jij mij niet kunt dwingen, blijf je gefrustreerd achter. Het helpt dan niet om jouw woede op jezelf te richten of op een derde te projecteren. Dat brengt de oplossing – vergeving – niet dichterbij. Integendeel.

Verschuiving van woede lost niks op, het maakt een ‘oplossing’, een vergelijk, alleen maar moeilijker.
Dat is het probleem met ressentiment.

(Dit geldt ook voor een verschuiving van afgunst. Als ik mijn jaloezie richt op mensen met wie ik geen strijd kan aangaan (de elite) of die met mij helemaal geen strijd willen aangaan (minderheden) dan maak ik de problemen alleen maar groter, niet kleiner.)

Afgebogen
Net zoals bij de verschuiving van woede, kan onmacht of doelloosheid er ook voor zorgen dat andere sociale emoties hun focus verliezen en uit de context van samenwerking-desertie worden gehaald. Dat ze worden ‘afgebogen’.

Het meest opvallend is dat de laatste jaren gebeurd met schuld en schaamte.

Beetje kort door de bocht: de laatste jaren proberen linkse mensen (actievoerders) rechtse mensen een bepaalde mate van schuld aan te praten (je kwetst opzettelijk vrouwen of minderheden, je verwoest het klimaat) en rechtse mensen weigeren die schuld te accepteren, zich dat schuldgevoel eigen te maken. Vervolgens proberen linkse mensen dan tenminste schaamte op te wekken (schaamte voor racisme of seksisme, vleesschaamte, vliegschaamte), zodat rechtse mensen hun gedrag aanpassen.

Een goed voorbeeld van deze ontwikkeling is de strijd om Zwarte Piet.
Jarenlang hebben activisten betoogd dat de figuur van Zwarte Piet een belediging is voor donkere mensen – in onze termen, een vorm van desertie. De liefhebbers van Zwarte Piet zouden zich volgens deze logica schuldig moeten voelen.
Tot onbegrip van de anti-Pieten voelen de pro-Pieten zich door dit verwijt niet aangesproken. Zij zien desertie als iets dat bij een specifieke, kleinschalige context hoort en waarin intenties cruciaal zijn.
Zwarte Piet is voor ons een clown, een held, een kindervriend, zeggen zij, dus hoe kan zijn uitbeelding een belediging, een verraad, een vorm van desertie zijn? Zwarte Piet is voor hen een door en door morele figuur die het sociale web versterkt, niet verscheurt.

Anti-Pieten redeneren andersom. Zij zien in Piet een figuur die stereotypen over de zwarte mens – serviel, kinderlijk – gebruikt en zo het sociale web aantast. Ze voelen zich gekrenkt, onmachtig, boos, en dat brengt hen tot de conclusie dat pro-Pieten een bewuste daad van desertie plegen: ze doen het expres, ze zijn racisten!
De racisme-beschuldiging is, in schaaktermen, een gambiet om deserteurs die geen schuldgevoel hebben via hun schaamtegevoel aan te pakken. Immers: als de pro-Pieten geen schuld voelen, kunnen we hen altijd nog via de publieke opinie tot een gevoel van schaamte brengen en zo hun standpunt trachten te wijzigen.

Zo praten beide kampen langs elkaar heen.

En het wederzijdse onbegrip wordt nog erger, omdat niet alleen de anti-Pieten vanuit ressentiment handelen, maar ook de pro-Pieten zich machteloos voelen, slachtoffers van een aanval door ogenschijnlijk overmachtige partijen: de linkse elite, het Sinterklaas-journaal, de Randstad…

En zo is het Piet-debat een strijd geworden tussen twee partijen die allebei door ressentiment worden gedreven.

Stel je eens voor hoe een Piet-debat zou verlopen als het niet door ressentiment beheerst zou zijn. Het zou dan natuurlijk ook helemaal geen debat zijn, maar een gesprek. En het zou niet beginnen met een klacht van zwarte actievoerders, maar met een bezorgde vraag van, pakweg, een blanke Dokkummer aan een donkere stadsgenoot, of hij de uitbeelding van Zwarte Piet niet als kwetsend ervaart – en of de figuur misschien niet moet worden veranderd in een bonte of roetveeg-Piet. Ben je gek, zou de donkere Dokkummer zeggen, een bijrol in een kinderfeest kan mij echt niet kwetsen, hou lekker vast aan je traditie.
Tot zover deze fantasie.

Het ressentimentele karakter van het zwarte Piet-debat is, helaas, typerend geworden voor de huidige strijd tegen discriminatie, die is veranderd van een een gevecht tegen desertie – daden met aanwijsbare slachtoffers en evidente schade aan het sociale web – in een strijd tegen wat mensen op een andere plaats en in een andere tijd andere mensen hebben aangedaan.
Anti-racisten en anti-seksisten vechten niet tegen achterstelling waar die aantoonbaar is, maar waar die geïmpliceerd is. Racisme of seksisme is tegenwoordig vaak een gevolgtrekking: we zien een bepaald verschil tussen individuen of groepen en concluderen dan dat het op discriminatie gebaseerd moet zijn (en die discriminatie weer op raciale of seksuele vooroordelen, op verborgen gevoelens van superioriteit).

Dus als relatief meer zwarte dan blanke mensen in de gevangenis zitten, is dat een teken van racisme bij politie en justitie. Van ’twee rechtssystemen’. Als vrouwen gemiddeld minder verdienen dan mannen (de ‘loonkloof’) is dat een teken van seksisme.

In dit perspectief is elke blanke (‘witte’) schuldig (white privilege) en elke man ‘giftig’ (toxic masculinity). En als blanken en mannen (en vooral blanke mannen) zich niet schuldig voelen, moeten ze worden beschaamd.

Let wel: ik zeg niet dat er geen discriminatie – op basis van ras, geslacht, seksuele voorkeur, religie of anderszins – zou bestaan. Ik zeg dat in elk verschil, in elke achterstelling een vorm van discriminatie vermoeden een vorm van ressentiment is, een verwisseling van sociaal verschil en desertie. Onmacht leidt hier tot afgunst die weer tot woede leidt.

Dankbaarheid en sympathie zijn in een dergelijk perspectief dan ook nooit aan de orde. Als elk sociaal verschil een resultaat van discriminatie, van racisme en seksisme, is, kan het goed maken van dat verschil (door positieve discriminatie bijvoorbeeld) nooit tot dankbaarheid leiden. Want ‘voortrekken’ door een vrouwen- of minderhedenquotum is dan alleen een (te late) correctie op eerdere achterstelling, een Widergutmachung van een desertie.
En sympathie (van de machthebbers voor de machtelozen) is ook niet aan de orde. Alleen schuldgevoel.

In ressentiment wordt dus woede verplaatst, en sneuvelen emoties als aardig vinden, dankbaarheid en sympathie. Schuld en schaamte worden strijdmiddelen en verliezen hun richting.

Hoe zit het met vertrouwen en wantrouwen?
Ook daar zien we hoe onmacht, wanneer die tot afgunst en ressentiment leidt, gekke dingen doet met deze emoties. Onmacht leidt namelijk niet zelden tot een overdreven wantrouwen jegens alle autoriteit, tegen alle deskundigheid, en tot een groot, naïef vertrouwen in onbewezen samenzweringstheorieën. En in leiders die nog nooit iemand een dienst hebben bewezen en zich vooral onbetrouwbaar hebben getoond (denk aan dictators als Hitler en Stalin, maar we vinden ze ook in een democratische setting, zoals Trump, Johnson of Baudet)

Misplaatst vertrouwen en wantrouwen, gericht op mensen buiten je eigen cirkel en overtuigingen buiten je eigen expertise: daaraan herken je het ressentiment, dat alles vertekent.

Waar leidt dit ressentiment toe, als het voldoende wordt verspreid? Daarover volgende keer!