De vorige keer had ik het over de speelgoed-rage van L.O.L. Surprise: ballen met kleine, onbenullige speeltjes erin, waarbij het niet gaat om het spelen met de plastic prullen, maar om het uitpakken ervan.
Kleine kinderen vinden dit leuk, kennelijk, terwijl oudere kinderen het maar saai vinden. Zoals ook wij, volwassenen, slechts een moment geboeid zouden kunnen worden door een dergelijke surprise.
Natuurlijk, volwassenen kunnen zich ook aangetrokken voelen tot cadeaus waarvan de voornaamste charme het openmaken is – maar dan slechts af en toe, bij het ontvangen van een kerstpakket of op pakjesavond.
Wij zitten niet het hele jaar te wachten op een paar sokken of een fles badzout.
Wat voor plezier beleven kleine kinderen dan echter aan die cadeaus, of: waarom beleven ze er steeds weer plezier aan? Of, nog weer anders gesteld: waarin verschillen kleine kinderen van oudere kinderen en van volwassenen, zodat ze urenlang het openmaken van pakjes kunnen spelen (of naspelen)?
Kinderen zijn leermachines
Kleine kinderen zijn aanzienlijk anders dan wij – ontwikkelingspsychologe Alison Gopnik omschrijft baby’s en volwassenen in haar The Philosophical Baby als rupsen en vlinders, waarbij de kinderen echter meer op vlinders lijken en wij meer op rupsen…
Kleine kinderen zijn in bepaalde opzichten slimmer dan wij, hebben meer verbeelding, zijn zorgzamer en zich meer bewust van hun omgeving.
Kinderen en volwassenen zijn verschillende vormen van Homo sapiens – ze hebben verschillende breinen en vormen van bewustzijn, ontworpen voor verschillende functies.
Kinderen zijn ‘gebouwd’ om te onderzoeken, verkennen, verbeelden – leren. Volwassenen moeten met het geleerde aan de slag. Zij zijn productie en marketing, waar kinderen research and development zijn.
Kinderen zorgen voor de informatie die wij nodig hebben om later als volwassenen te functioneren.
De hersenen van baby’s zijn bij uitstek geschikt voor verbeelding en leren – ze hebben meer verbindingen tussen hersencellen en die verbindingen zijn flexibeler en veranderlijker dan bij ons. (Ze zijn ook minder effectief en efficiënt.)
Kinderen leren door te spelen. Spelen is verbeelding en leren in actie. Spelen toont de ‘nuttige nutteloosheid’ van onvolwassenheid.
Wat is spel precies? Voor een groot deel draait spelen om het creëren van omstandigheden die anders zijn dan de werkelijke wereld – alternatieve werelden oftewel counterfactuals, die de vraag wat als? moeten beantwoorden. Als ik niet het kleine blok op het grote blok stapel, maar andersom, wat gebeurt er dan? Als deze pop de moeder is van die pop, hoe gedragen ze zich dan?
Kinderen ‘doen alsof’ om alternatieven te verkennen en daardoor uit te vogelen hoe de wereld in elkaar zit. Het bouwen van imaginaire alternatieven gaat voor hen vanzelf – ze spelen niet omdat wij hen poppen of auto’s geven, wij geven hen poppen omdat ze spelen. Zonder speelgoed gebruiken ze gewoon alledaagse voorwerpen als stenen, lucifersdoosjes, lakens of meubels.
Kinderen verwisselen de spelwereld niet met de werkelijkheid, zoals vroeger ontwikkelingspsychologen dachten. Ze weten dat ze spelen. Ze signaleren dit door giechelen, overdrijvingen, theatrale gebaren en uitdrukkingen. Het is wel zo dat kinderen door hun spelwereld emotioneel mee worden meegesleept dan volwassenen, daardoor kan het misschien lijken alsof ze de verbeelding als werkelijkheid ervaren. Maar dat is niet zo.
Door het bouwen van alternatieve werkelijkheden verkennen kinderen allerlei causale scenario’s. Zo krijgen ze greep op de wereld. Spelen is onderzoeken hoe de wereld in elkaar zit.
Kinderen zijn dus vooral leer-machines, of beter: leer-dieren. Beter nog: leer-beesten (om uit te drukken hoe goed ze erin zijn). Kinderen hebben voor het ontbijt al drie hypotheses opgesteld en verworpen. Elke paar maanden maken ze een paradigma-wissel door, om nieuwe ervaringen en informatie in een consistent wereldbeeld te verwerken.
Wanneer kinderen ouder worden, wordt hun wereldbeeld langzamerhand duidelijker omlijnd, stabieler en minder flexibel. Oude informatie wordt minder snel ingeruild voor nieuwe. Kinderen van vijf-zes jaar hebben ruwweg hetzelfde verwachtingspatroon als wij, wat oorzaken en gevolgen betreft. Wat betreft het maken van plannen of het beheersen van hun impulsen hebben ze nog een lange weg te gaan (tot halverwege de twintig!), maar ze snappen net zo goed als volwassenen hoe de wereld, in grote trekken, in elkaar zit.
Een kind van zes vindt een L.O.L. surprise net zo saai als wij. Hij weet dat er bij het uitpakken een prul tevoorschijn zal komen – en een tweede keer uitpakken is niet nodig.
Kennelijk is dit voor een peuter of kleuter anders. Die pakt de bal uit, en nog eens, en nog eens.
Wanneer we Gopnik’s analyse als uitgangspunt nemen, zou je kunnen veronderstellen dat een klein kind de surprise meermalen uitpakt omdat het zich bij elke onthulling voorstelt dat er wat anders in zit. Maar ik denk niet dat het dat is.
In het NRC-artikel over de uitpak-rage beschrijft een moeder het gedrag van haar vierjarige dochter:
„Rumeysa gaat met die bal aan tafel zitten, en alles een voor een uitpakken.” En dan is het weer: ‘What do we have here?’ en ‘Let’s open it up!’. Silay: „Ze doet dan alsof ze een filmpje aan het maken is. Op internet heeft ze heel veel unbox-video’s gezien, dus dat kan ze precies nadoen.”
Kennelijk gaat het Rumeysa en haar leeftijdgenootje niet om het uitpakken an zich – het gaat erom iemand te spelen die de LOL-ballen uitpakt en dat uitpakken voor een publiek becommentarieert. Ze spelen ‘vloggertje’.
Ik vermoed dat het uitpakken voor een kleuter een poging is om zichzelf bepaalde psychologische kennis eigen te maken – zoals het spelen met blokken je fysische kennis geeft. Het gaat niet om het openen van het cadeau, het gaat om de emotionele reactie.
Ik denk dat, wanneer je Rumeysa nauwgezet observeert, je zou zien dat ze die reactie subtiel varieert, om verschillende psychologische counterfactuals uit te proberen.
Dat kleuters dit heel lang kunnen volhouden, wijst dus ook niet op een bepaalde ‘armoede van geest’. Integendeel.
Een kinderhand is inderdaad gauw gevuld, maar niet omdat hij klein is – maar omdat kinderen met heel weinig basismateriaal heel veel kunnen bouwen.
Omdat ze zoveel fantasie hebben.
In zekere zin is het een veroordeling van ons, van ons gebrek aan verbeelding, dat wij niet eindeloos het uitpakken van surprises kunnen spelen – dat het ons na één keer al verveelt.
Wij hebben als volwassenen vaak de mond vol van scholing, van ‘een leven lang leren’. Als we dat ideaal werkelijk na willen streven, zouden we er goed aan doen meer naar baby’s en kleine kinderen te kijken – naar de grote leer-kampioenen.
Als we echt ons hele leven lang willen blijven leren, moeten we de verbeelding van kinderen nastreven, en, zoals Gopnik beschrijft, hun aandacht, hun openheid, hun liefde.
Zo gij niet wordt als kinderen, zult gij het rijk der hemelen niet binnengaan.