In zijn bijdrage van 19 juni betoogt gastblogger Aristoteles dat het alomtegenwoordige ‘Happy’ van Pharrell Williams een eenzijdige kijk op het begrip ‘geluk’ geeft, namelijk alleen ‘geluk als plezier’.
Het liedje van Pharrell geeft ons enthousiasmerende muziek met zangregels over geluk als een onverwoestbaar goed humeur, als zin om te dansen en in de handen te klappen. Zon en blauwe lucht, luchtballonnen en liefde.
Deze invulling van geluk zou ik ‘heppie’ willen noemen, naar het onvergetelijke gedicht van Joke van Leeuwen:
Ik voel me ozo heppie
zo heppie deze dag,
en als je vraagt wat heppie
als ik eens vragen mag,
dan zeg ik: hoe wat heppie
wat heppik aan die vraag,
heppie nooit dat heppieje
dat ik hep vandaag?
Eén van de dingen die Aristoteles betoogt in zijn Ethica Nicomachea is dat plezier misschien wel een onderdeel kan zijn van geluk, maar dat de twee niet volledig samenvallen.
Geluk terugbrengen tot plezier miskent veel van onze gelukservaringen, bijvoorbeeld het geluk dat gepaard gaat aan weemoed, of geluk dat ontstaat uit het volbrengen van een zware taak. Geluk is vaak een gemengde ervaring: geluk-trots, geluk-heimwee, geluk-tevredenheid.
Het voordeel van Aristoteles is dat hij oog heeft voor de ‘breedte’ en de rijkdom van het begrip van geluk. Maar zelfs De Filosoof (zoals hij in de middeleeuwen bekend was) komt dan tot een definitie die belangrijke elementen van onze ervaringen en gevoelens buiten beschouwing laat.
Geluk bij Aristoteles is eudaimonia, een veelzijdig woord, waarin betekenissen schuilen als ‘goed’, ‘verschijning van een god’, ‘stem van het geweten’, ‘wonderbaarlijk’, ‘bijzonder’. Daimonia is oorspronkelijk alles wat door een god wordt gezonden: dat kan geluk en ongeluk zijn, wijsheid en blindheid, bescherming tegen en blootstelling aan rampspoed. Door er eu (goed, edel, voorspoedig) voor te zetten, beperken de Grieken datgene wat van de goden komt tot het goede: geluk, voorspoed, zegen, fortuin.
Voor veel mensen zal dit niet veel meer hebben betekend dan ‘succesvol’; Aristoteles breidt de betekenis uit naar ‘het goed maken’, ‘er goed aan toe zijn’. En hij zegt dat het menselijke goed zijn realisering vindt
“in een activiteit van de ziel waarbij zij optimaal functioneert en als er meer vormen van optimaal functioneren zijn, in overeenstemming met de beste en meest volledige vorm. Hieraan moet toegevoegd worden: in een volledig mensenleven.”
Over deze definitie zijn talloze boeken geschreven. Ik wil mijn bespreking beperken tot het signaleren van de lacunes die deze beschrijving toont.
Geluk is een activiteit, zegt Aristoteles. Dat is in lijn met zijn idee dat actief beter is dan passief – dus moet geluk, het hoogste goed, een activiteit zijn.
Maar is het dat?
Ik denk dat iedereen de ervaring deelt dat een geluksgevoel je op een bepaalde manier overkomt. Het overvalt je, doorstroomt je. Ineens weet je: ik ben gelukkig. Dit plotselinge gevoel correspondeert niet met de notie dat geluk zelf bereikt te hebben door een doelbewuste actie. Het voelt niet zoals het overschrijden van een finishlijn. Natuurlijk kan het geluksgevoel wel het resultaat zijn van een bewust geplande en beleefde actie. Bijvoorbeeld van het winnen van een wedstrijd, of het voltooien van een taak. Maar we weten ook allemaal dat simpelweg het verwerkelijken van een doel niet automatisch een gevoel van geluk geeft – was het maar zo gemakkelijk! Hoe vaak gaat een overwinning niet samen met een zeker gevoel van teleurstelling, een vraag van ‘is dit het nou?’, soms zelfs een emotionele kater. Het geluksgevoel lijkt niet af te dwingen of te sturen, het verschijnt niet op afroep.
Daarbij komt: wat ons gelukkig maakt, is vaak helemaal geen activiteit, maar iets dat we ondergaan. Liefde maakt gelukkig, zeker, maar vooral als we worden bemind. En wat betekent het als ik zelf iemand liefheb? Toch zeker dat ik door iemand word beroerd?
Een verwant punt: voor Aristoteles is geluk het uiteindelijke doel van een mensenleven. Op een bepaalde manier klinkt dat plausibel. Immers, waarom zouden we iets doen, als we er niet gelukkig van worden? Aan de andere kant is het een bekende ervaring dat je geluk niet als rechtstreeks doel kunt hebben, dat het geluk achteruit deinst voor degene die erop jaagt. Geluk is een horizon, of, in de woorden van de Engelse schrijver Aldous Huxley: geluk is een bijproduct, dat ontstaat wanneer je iets anders nastreeft.
Je kunt ook, met termen uit de biologie, zeggen dat geluk geen proximate cause, geen nabij doel, kan zijn, maar alleen een ultimate cause, een uiteindelijk doel. Een doel of oorzaak verderop in de keten. Honger is de proximate cause waarom we eten – maar uiteindelijk eten we niet om de honger te stillen, maar om (voort) te leven. In leven blijven is dan de ultimate cause.
In bovenstaande definitie is geluk een activiteit van de ziel. Wanneer Aristoteles daarmee zou bedoelen: de (gehele) persoon, dan zou mij dat juist lijken. Maar in zijn beeld van de mens is ziel, psyche, juist maar een onderdeel van de mens, een deel dat nadrukkelijk is afgescheiden van het lichaam.
Dit lijkt mij hoogst problematisch voor ons begrip van geluk. Ik kan erin meegaan dat geen puur lichamelijk geluk mogelijk is en dat fysiek genot altijd een psychische dimensie moet hebben. Aan de andere kant kan ik niet geloven dat wat wij als geluk ervaren, geen fysieke kant heeft.
Als ik iemand bemin, maakt het mij gelukkig haar te zien en aan te raken. Dat lijkt me rijker en ‘gelukkiger’ dan haar alleen in gedachten te beschouwen, als in een soort vererende, bijna religieuze contemplatie. En als muziek mij gelukkig maakt, is dat ook omdat ik de muziek hoor – ik zie niet in hoe de gelukervaring van muziek gescheiden kan worden van het auditieve.
Niet alleen is geluk volgens Aristoteles een kwestie van optimaal intellectueel functioneren, het is in zijn beeld van de ziel zelfs een zaak van “de beste en meest volledige vorm”. Want niet het praktische, vakbekwame deel van de ziel, en zelfs niet het wetenschappelijke en intuïtieve intellect tonen het beste functioneren – dat doet alleen de filosofische wijsheid.
Voor Aristoteles is dus alleen intellectuele beschouwing – en dan liefst van filosofische aard – het pad tot eudaimonia. Natuurlijk kan hij dit begrip op die wijze definiëren, maar dan wijken eudaimonia en geluk wel ver uiteen. Want wie zou willen betogen dat een non-filosofisch mensenleven, een leven met veel liefde en vriendschap, met genot van de natuur, met muziek, poëzie en kunst, met vakmanschap, met een rol als burger, als lid van een politieke of religieuze gemeente, dat een dergelijk leven niet gelukkig kan zijn?
(En toch zit er een kern van waarheid in – maar daarover een andere keer!)
Dan Aristoteles’ mening dat pas op einde van het leven kan worden vastgesteld of dat leven gelukkig is geweest. Hij zal daarbij gedacht hebben aan het beroemde verhaal van wijsgeer Solon, die door Croesus werd gevraagd of hij niet de gelukkigste man was die Solon ooit gekend had. Solon antwoordde de koning dat het onwijs was een man gelukkig te verklaren als die nog niet aan het einde van zijn leven is – dat was alsof je een atleet de lauwerkrans omhangt voordat hij aan de finish is.
(Het verhaal, zoals verteld door Plutarchus, heeft nog een prachtige draai. Na zijn ontmoeting met Solon beleefde Croesus inderdaad een ‘reversal of fortune’ toen hij door de Perzische koning Cyrus werd onttroond, gevangen genomen en ter dood veroordeeld. Toen Croesus zijn overwinnaar vertelde van het oordeel van Solon besloot Cyrus, misschien om het lot gunstig te stemmen, het leven van Croesus te sparen en hem met eer en goederen te overladen – waardoor Croesus toch nog een behoorlijk gelukkig levenseinde had.)
Ongetwijfeld hebben Aristoteles en Solon gelijk en maakt één zwaluw geen zomer (Aristoteles zegt: nog geen lente). Maar betekent dat echt dat je de dag niet mag prijzen voor het avond is? Ook niet als je een heerlijke ochtend of middag beleeft? Daarbij komt: moet je om gelukkig te zijn altijd terugkijken? Kan het niet ook gelukkig maken een zonnige toekomst tegemoet te zien?
Laatste punt. Volgens Aristoteles zou muziek als die van Pharrell Williams nooit een adequate weergave en uitdrukking van eudaimonia kunnen zijn. Hij geloofde wel in ‘deugdzame’ muziek, in nobele melodieën en ritmes.
We weten niet hoe deze muziek, geschikt voor intellectueel genot, klonk. Maar we kennen wel latere muziek die perfect laat horen hoe menselijk geluk klinkt:
Over deze aria (“Ich bin vergnügt mit meinem Glücke” uit de gelijknamige cantate van Johann Sebastian Bach, BWV 84) zou ik een apart artikel kunnen schrijven, dat doe ik nu niet. Ik wil alleen wijzen op de totaal niet statische, maar dynamische en vloeiende verklanking van geluk; op de manier waarop stem en begeleiding samenspelen, als ons eigen karakter en de door ons gevonden omstandigheden; op de muziek als uitdrukking van een blij, maar tegelijk weemoedig, berustend en altijd meerduidig gevoel.
Misschien leren we door dit stukje muziek wel meer over geluk dan door alle definities van de wereld.