Onlangs is het vijfde deel van de Jurassic Park-films in premiere gegaan, of misschien moet moet ik zeggen: het tweede deel van de tweede trilogie (Ik geef de schuld aan Star Wars als het gaat om het eindeloos uitmelken van een leuk basisgegeven in opeenvolgende trilogieën). Net als deel 2 tot en met 4 toont de film weer verbluffende actie en verbijsterende nepdino’s, maar missen we een achterliggend idee dat het geheel ruggengraat geeft.
Deel 1, uit 1992, had zo’n ruggengraat wel. Gebaseerd op Michael Crichton’s bestseller Jurassic Park bood het niet alleen actie, maar ook overwegingen over de voorspelbaarheid en stuurbaarheid van systemen, verwoord door specialist in chaotische mathematica, dr. Ian Malcolm.
In het boek wordt elk deel ingeleid door een citaat van Malcolm over de wiskundige ontwikkeling van systemen – citaten die profetisch blijken.
Met opeenvolgende tekeningen van de fractale cirkel kunnen plotselinge veranderingen optreden.
Onvermijdelijk komt onderliggende instabiliteit te voorschijn.
Fouten in het systeem worden nu ernstig.
Herstel van het systeem kan blijken onmogelijk te zijn.
Crichton’s bespiegelingen over systeemtheorie zijn interessant en leerzaam, maar ze vormen niet de invalshoek van waaruit ik Jurassic Park wil bespreken.
Ik zie Jurassic Park namelijk niet zozeer als onderdeel van een (lange reeks van) trilogieën, maar als onderdeel van een tweeluik, samen met die andere horrorklassieker over prehistorische dieren op geheimzinnige eilanden: King Kong.
En ik zie beide films als een soort van verhalende essays over de verschillen tussen reizen en toerisme.
Travel and Tourism
In het Engels klinkt dit begrippenpaar mooier, omdat in ’travel’ de oorspronkelijke betekenis (van ’travail’) bewaard is gebleven: werk, moeite, inspanning.
Travel was oorspronkelijk gekarakteriseerd door ontberingen, verrassingen en gevaar.
Een reiziger stelt zichzelf bloot aan allerlei onplezierige verrassingen, hij is kwetsbaar. Daarom is reizen avontuurlijk. Een toerist, daarentegen, maakt een toer die veilig en voorspelbaar behoort te zijn. Spannend, maar niet gevaarlijk. Goed georganiseerd – vrij van vertragingen en teleurstellingen.
Een toerist wil geen moeite en ontberingen, niet eens in de vorm van slecht weer. Alles moet plezierig en relaxt zijn.
Vergelijk dat eens met de hoofdrolspelers van King Kong: als Ann Darrow, de heldin, haar nieuwe werkgever Carl Denham vraagt wat het doel van hun komende reis is, vertelt hij haar dat ze “geld en avontuur en roem” zoeken. Dat zijn geen zaken die een doorsnee toerist nastreeft.
Een toerist verdient geen geld met zijn trip, hij geeft het alleen maar uit. Hij bezoekt beroemde plekken – hij wordt zelf niet beroemd.
Een eeuw van almaar groeiend toerisme heeft niet één beroemde toerist opgeleverd – en hoe had dat ook gekund? Toerisme is een massa-verschijnsel (“there’s a tourist born every minute”). Er is niets unieks of zelfs maar individueels aan toerisme, niets waardoor je eruit kunt springen. Er is geen beroemde toerist, net zomin als er een beroemde ‘man in de straat’ of ‘onbekende soldaat’ is.
Een toerist doet niets dat speciale erkenning vraagt – sterker nog, hij doet eigenlijk helemaal niets. Een reis is niet iets dat je echt maakt, het is niet eens een activiteit. Een toeristische trip is iets dat je koopt – een goed.
Als toerist ben je per definitie passief. In Jurassic Park bereikt deze passiviteit nieuwe hoogten (of, zo je wilt: diepten). Je doorkruist het dinosaurus-reservaat in auto’s die door een centrale computer worden bestuurd. Een nauwkeurig schema volgend, glijd je geruisloos over rails langs de verschillende omheiningen, hopend dat de dieren zichzelf op het juiste moment zullen vertonen. Je kunt de auto niet stoppen of starten en het is niet de bedoeling dat je eruit komt (de deuren op slot doen zal de volgende stap zijn, reeds bepleit door jachtopziener Muldoon).
Je bent op een rondleiding, niet met een menselijke gids of Baedeker, maar met een computerscherm dat je toont waar je bent. De stem van je TomTom vertelt je wat je zou moeten zien. Kijk links voor een dilophosaurus, rechts voor een T-rex.
In King Kong is er geen gids, alleen een ruwe kaart van Skull Island, getekend door een Noorse kapitein naar aanleiding van informatie van een schipbreukeling. Denham heeft de kaart gekocht en gecombineerd met de legende van een huiveringwekkend wezen, genaamd ‘Kong’. Bij aankomst op Doodshoofdeiland weet niemand wat ze kunnen verwachten en er zijn geen vriendelijke gidsen te huur. Sterker, de inboorlingen zijn ronduit vijandig. Ze verwelkomen de vermoeide reizigers niet met voedsel en onderdak, ze hebben geen gunstige wisselkoers voor de dollar en ze weigeren hun ambachtelijke souvenirs te tonen. Als ze in hun ‘bruid voor Kong’-ritueel worden gestoord, brengt alleen de aanblik van een betere, blondere bruid – Ann – hen tot bedaren. Ruimhartig bieden ze zes inheemse meisjes aan in ruil voor haar. Als Denham dat aanbod afslaat wordt hun gedrag zeer dreigend. De Amerikanen trekken zich terug op het schip, maar die nacht glipt een groep inboorlingen aan boord en ontvoert Ann.
Een lid van je groep aan de inboorlingen verkopen: dat is iets wat je als toerist niet gauw gevraagd zal worden. Een ontvoering is al iets normaler, maar alleen om losgeld te eisen. Je zult op een vakantie niet vaak zien dat iemand gevangen wordt genomen om aan een lokale god te worden geofferd (behalve misschien als je met Indiana Jones op vakantie gaat).
Van een toerist wordt nooit een ander offer gevraagd dan geld. Omdat toerisme een bedrijfstak is, is een toerist voor alles een consument. Hij is niet zozeer een persoon als wel een wandelende portemonnee. (Met al zijn enthousiasme voor de bezienswaardigheden van zijn park gaat het ook bij John Hammond vooral om het verdienen van geld – veel geld.)
Op vakantie kun je van vele dingen beroofd worden: je geld, je fototoestel, je gezondheid, je waardigheid. Maar alleen het eerste is essentieel.
Een toerist moet geld hebben. Dat is noodzakelijk om een toerist te zijn – en het is voldoende. Een toerist hoeft geen moed te hebben, of talent of trots of wijsheid of liefde. Een toerist is alleen een middel voor non-toeristen om geld te verdienen. Verder niets. Hij hoeft alleen zijn flappen te tonen, dan laten zij hun tanden zien. Een glimlach doet hen niets, geld wel.
Deze eenzijdige, abstracte relatie contrasteert met die tussen de reiziger en de mensen die hij bezoekt. De reiziger wil al zijn facetten aan hen tonen, niet alleen zijn rijkdom. Hij wil zoveel mogelijk van hen leren en daartoe zoveel mogelijk contact maken. Daarom is het ook wezenlijk dat hij de lokale taal en gewoonten kent.
In Kong communiceren de Amerikanen via de kapitein van de Venture, die Maleis spreekt (een taal die identiek is met die van Skull Island of er op zijn minst op lijkt). De eerste vraag die Denham de inwoners stelt betreft hun ritueel – het begrip daarvan is cruciaal voor zijn project.
Op Hammond’s eiland komen de gasten nooit in contact met de lokale bevolking. Ze hoeven geen woord Spaans te spreken. Ze hoeven niets te weten van Midden-Amerika, Costa Rica of Isla Nublar.
Er is niets ‘lokaal’ aan Jurassic Park, niet eens iets regionaal of nationaal. De keuken is internationaal, net als de accommodaties. Hun architectuur is vaag tropisch, maar de sanitaire voorzieningen zijn ongetwijfeld op westers niveau.
In Crichton’s boek wordt de naam van ‘Mist eiland’ uitgelegd in termen van locatie, zeestromingen en geologie. In de film worden zelfs deze details eruit gelaten – en terecht. Mist speelt geen rol in Jurassic Park, je kunt zeggen dat het weer in een pretpark eigenlijk helemaal geen rol speelt. Natuurlijk is het fijn als de zon schijnt, dan worden er meer ijsjes en cola’s verkocht – en in Jurassic Park laten de dieren zich eerder zien, of zijn beter zichtbaar dan in de regen. Toerisme draait om zon, zoals reizen dat niet doet. Bij toerisme wordt je trip verpest door slecht weer – dat is niet waar je voor betaald hebt (misschien ben je er zelfs wel tegen verzekerd!)
Bij reizen voegt zwaar weer toe aan de moeilijkheidsgraad en daarmee aan het avontuur. Mist zorgt voor mysterie, zoals op Skull Island. Als de Venture een weg door het omringende rif zoekt, is alles in mist gehuld. Hoewel de aanwezigheid van het rif de juistheid van Denham’s kaart bevestigt, is het zelfs op dat moment niet zeker dat het eiland er zal zijn. Maar dan wordt de mist minder en krijgen de reizigers een eerste glimp van de schedelachtige berg die de plek zijn naam geeft. Wat een moment.
In Jurassic Park worden de eerste bezoekers ingevlogen vanaf de Verenigde Staten. Ze landen op het vasteland van Costa Rica en worden meteen opgepikt door een helikopter. Hammond heeft iedereen beloofd dat ze na het weekend terug zullen zijn.
Dit is geen reizen, het is de tijd verdrijven. In Jurassic Park doorkruisen de mensen geen ruimte – de route die ze volgen is irrelevant. Net als bij andere toeristen die over anonieme snelwegen rijden, in wegrestaurants eten en in motels slapen. En vooral bij luchtreizigers.
Vliegen is helemaal geen reizen, omdat je geen indruk krijgt van de ruimte waar je doorheen vliegt. Vliegtuigpassagiers meten hun trip daarom ook niet in kilometers, maar in uren. Ze zijn tijdreizigers. Als ze aankomen, tellen ze de uren die ze op het vliegveld hebben doorgebracht, de tijd in de wachtrij bij de paspoortcontrole of bij de bagageband. Als alles volgens schema is gegaan hebben ze een goede reis gehad. In feite is dat wat we tegenwoordig bedoelen wanneer we iemand een ‘goede reis’ wensen – niet een mooie, spannende, verrassende, rijke reis, maar eentje die volgens je verwachtingen verloopt.
Toeristen willen niet ergens heen gaan, ze willen ergens zijn. Op hun plek van bestemming. Als hun aankomst is vertraagd, is hun reis verpest.
Volgende week de tweede helft!