120. De mier versus de krekel

Posted on 15 okt 2016 in Blog, Featured, Uncategorized

120. De mier versus de krekel

Vorige week besteedde ik aandacht aan recente publicaties over de effecten van alcohol en besprak ik het probleem, waarom we zo moeilijk met alcohol, of andere verslavingen, kunnen stoppen. Het antwoord lijkt ergens te schuilen in de beloningssystemen van onze hersenen.

Waarom we sommige dingen lekker en andere vies moeten vinden – waarom bepaald gedrag beloond moet worden en ander gestraft – moge duidelijk zijn. Gedrag dat op de lange duur bevorderlijk is voor de kerntaken van ons leven, moet ook op korte termijn een beloning bieden, anders heb ik geen motivatie om dat ‘goede’ gedrag te vertonen. Als ik iets gezonds eet, krijg ik niet meteen een boost van energie, zoals Popeye door het eten van spinazie. Dus moet iets anders mij belonen: een lekkere smaak.

Maar ho eens even, zal de lezer nu opwerpen: spinazie smaakt niet lekker (vraag het de meeste kinderen) en, anders dan bij Popeye, voelen wij niet meteen een gezondheidseffect wanner we een hap nemen. En toch eten we wel spinazie – en andere dingen die niet meteen ‘lekker’ zijn.

Dat is een goed punt. Inderdaad, wij eten niet alleen lekkere dingen, dus er moeten ook andere systemen in het geding zijn dan alleen de hersen-‘organen’ die iets lekker of vies maken.

De vorige keer wees ik al op het feit dat mensen verschillende behoeften/motivaties kunnen hebben: we hebben tegelijk honger en zin in seks, of we zijn dorstig maar durven niet uit de rivier te drinken omdat we bang zijn voor roofdieren.
Hoe lossen we dat op?
Dit dilemma van tegenstrijdige behoeftes vereist een bepaalde vorm van arbitrage – een manier om motivaties tegen elkaar af te wegen en te bepalen aan welke behoefte voorrang gegeven moet worden. Voor de duidelijkheid: dit systeem kan niet zelf weer een simpele behoefte zijn. Je kunt bijvoorbeeld wel voelen dat honger seksuele lust overstemt, maar dat overstemmen is niet zelf een gevolg van honger: het is gevolg van een regel, die zegt dat honger boven lust gaat.

Kiezen tussen twee of meer dingen is iets wat we, letterlijk, de hele tijd doen. Als ik aan het lopen ben ga ik niet met elke stap een andere kant op, ik coördineer mijn bewegingen zodat ik in een bepaalde richting ga. Op dezelfde wijze kijk ik nu bewust naar het computerscherm, in plaats van doelloos van tafel naar fruitschaal naar raam naar boek naar deur naar plafond te dwalen.
Een mens is niet simpelweg een vat van impulsen, een mens is een voertuig van impulsen.
Wij sturen dat voertuig een bepaalde kant op.

Of dat voertuig een individuele bestuurder heeft of zelfsturend is, daar zijn wetenschappers en filosofen nog niet definitief uit. Maar voor ons vraagstuk maakt dat niet uit: we moeten nog steeds uitvogelen waarom die auto een ravijn inrijdt.

Lange versus korte termijn
Een manier om over verslavend gedrag na te denken, is om het te beschouwen als een conflict tussen lange en korte termijn denken.
Elk mens prefereert een appel nu boven een appel morgen. Dat is simpel. Maar wat als de verdeling verandert, in, bijvoorbeeld, één appel nu en twee appels morgen? Vijf appels, tien appels? Ergens passeren we de grens dat de toekomstige beloning zwaarder weegt dan de huidige – hoe we die berekening precies maken is interessant, maar eerder een zaak voor psychologen. Mij gaat het om de principiële, logische keuze.
Van verslaafden is bekend dat zij die keuze anders maken – anders dan de meeste mensen, anders dan zijzelf vóórdat ze verslaafd raakten. En soms maken ze de berekening helemaal niet meer, maar kiezen ze altijd, blind, voor de snelle bevrediging.
Bij verslaafden wint de korte termijn het vaker – soms altijd – van de korte termijn.
Wat is hiervan de reden?

1. Het zou natuurlijk kunnen dat ze simpelweg een andere berekening maken.
Of ik morgen twee, vijf of tien appels verlang om nu van die een appel af te zien, hangt van veel factoren af. Hoe lekker ik appels vind. Hoeveel appels ik achter elkaar kan eten. Hoe lang ik ze kan bewaren. Of ik ze met iemand kan ruilen voor iets anders. Hoe groot de kans is dat ik morgen leef, en overmorgen, en de dag daarna. Hoe groot de kans is dat de aanbieder zijn belofte gestand doet. Hoe groot de kans is dat iemand mijn overschot aan appels zal afpakken. Enzovoort, enzovoort.
Een dergelijke berekening is erg ingewikkeld en kent veel onzekere elementen, dus het is heel goed denkbaar dat twee verschillende mensen twee verschillende berekeningen maken.
Wat echter verslaafden van niet-verslaafden onderscheidt, lijkt niet de berekening an sich te zijn. Verslaafden weten dat het beter is zich niet het graf in te drinken – het is niet zo dat ze leven volgens het motto “doe me er nog eentje, want morgen zijn we toch allemaal dood”. Een dergelijke keuze zou namelijk volledig rationeel zijn en geen teken van verslaving. Verslaafden maken dezelfde berekening als anderen – dat je het volgende glas beter kunt laten staan – en nemen er dan toch nog eentje.
2. Het zou kunnen dat hun vermogen om aan de lange termijn te denken, nog niet is ontwikkeld.
Bij kinderen en adolescenten, zo weten we nu, zijn de hersendelen die met de lange termijn bezig zijn, minder goed ontwikkeld dan bij volwassenen. En dat geldt zowel voor de cognitieve delen (die de berekening maken) als de emotionele (die de uitkomst wegen). Gebrekkige ontwikkeling van deze hersendelen zou verklaren waarom mensen verslavingsgedrag vertonen.
Nu schijnen inderdaad sommige mensen door bepaalde hersenbeschadigingen een grotere kans op verslaving te hebben. Foetaal alcoholsyndroom vergoot de kans op alcoholmisbruik later in het leven. Maar dit kan geen verklaring zijn van alle verslavingen, daarvoor zijn er teveel mensen met verslavend gedrag en teveel verschillende soorten. Ik ben niet verslaafd aan mijn smartphone omdat mijn moeder tijdens de zwangerschap teveel gebeld heeft.
Toch zit er een kern van waarheid in deze verklaring, denk ik.
Van adolescenten is bekend dat ze rationeel keuzes tegen elkaar kunnen afwegen en risico’s kunnen inschatten. Maar hun emoties zijn hier niet aan gekoppeld, zoals bij volwassenen. Zowel adolescenten als volwassenen snappen het verschil tussen een risicovol spel met grote winsten en verliezen en een veilig spel met kleine, gestage winsten. Maar adolescenten ervaren bij het risicovolle spel meer plezier dan volwassenen, en ze missen het waarschuwende gevoel van ‘gevaar!’ dat volwassenen bij grote risico’s voelen.
Adolescenten zijn als dodo’s, die nieuwsgierig en onbevreesd op hun jagers aflopen. En verslaafden zijn bange dodo’s, wier nieuwsgierigheid het wint van hun angst.

De krekel en de mier
Wat verslaving in elk geval duidelijk maakt, is dat mensen niet vanzelfsprekend één doel nastreven. Wij bestaan allemaal uit concurrerende beloningssystemen, en als kind kunnen we die nog niet goed samen laten werken. Als kind zijn we zoals de krekel en de mieren uit de fabel van Aesopus: de krekel heeft de hele zomer zitten zingen – nu het winter is, heeft hij geen voorraad om op terug te vallen. De mieren, met hun voorraad graan, laten hem vrolijk stikken: als je de hele zomer hebt gezongen, kun je nu de hele winter dansen.
De krekel is onze korte termijn behoefte, de mieren het systeem van zelf-controle dat de lange termijn in de gaten houdt. In een kind zijn de mieren niet in staat om de krekel in bedwang te houden en helpen ze hem ook niet.

Voor een adolescent lijkt een volwassen leven een mieren-bestaan, gevuld met slaven-werk. Maar een volwassene is geen mierenhoop, een volwassene is een systeem van samenwerking tussen mieren en krekels. Een volwassene kan zingen, maar ook het zingen even nalaten om voedsel te vergaren.

Dan nog is het moeilijk voor onze innerlijke mieren om de krekel te overstemmen. Dat weet iedereen die met roken wil stoppen, naar fitness moet gaan, aan een vervelende klus moet beginnen of door de wekker uit de slaap wordt gehaald.
Het verschil tussen een niet-verslaafde volwassene en een wel verslaafde, of een volwassene en een adolescent, is maar gradueel, denk ik.
Het is niet dat de junkie of de puber één en al krekel is, en de volwassene één en al mier. In een volwassene werken krekel en mieren samen – maar niet in volmaakte harmonie, die bestaat niet tussen beloningssystemen. Er is alleen een soort van gewapende vrede.

Hoe worden we volwassen? Gedeeltelijk gaat dan vanzelf, door rijping van de hersenen. En gedeeltelijk is het een kwestie van ervaring, van opvoeding – van op het juiste moment op de juiste manier in aanraking komen met de juiste dingen.
Mijn gok zou zijn dat de bestrijding van verslaving erbij zou winnen als het als een soort opvoeding zou worden gezien, een afstemming van krekel en mier. De consequentie van deze zienswijze is dat cognitieve therapie succesvoller zou moeten zijn dan louter afkicken (de krekel eruit schoppen).
Wat ik ook denk: elke radicale oppositie van krekel en mier is een vertekening van de aard van de mens – en een aanpak die op deze tegenstelling is gebaseerd, zal weinig succes hebben.

Soms moet er gewerkt worden, dan dienen de mieren ruim baan te krijgen en moet de krekel even het zwijgen worden opgelegd. Maar soms moet er ook gezongen worden.

Dat krekels mieren soms kunnen overstemmen, zegt iets belangrijks over mensen. En niet, dat we de krekel monddood moeten maken.