Deze bijdrage is een soort ‘afterthought’, zoals het in het Engels heet, bij mijn vorige twee artikelen, over idolatrie en Rembrandts zelfportretten.
In het laatste artikel vermeldde ik de kunsthistorische theorie dat Rembrandt zelfportretten schilderde en verkocht om zijn faam te vergroten, zoals moderne beroemdheden selfies publiceren op sociale media.
Terwijl ik dat schreef, moest ik denken aan de verwisseling van origineel en kopie, die de kern vormt van idolatrie. Aan het onvervangbare dat wordt vervangen en het onverwisselbare dat wordt uitgewisseld. En ik besefte dat ik de verhouding tussen origineel en kopie, en het verband tussen deze verhouding en het fenomeen van ontheiliging, nog niet helemaal doordacht had.
Vandaar deze nieuwe poging.
Wat is precies het probleem?
Wel, in het stuk over idolatrie betoogde ik dat vervanging van het heilige door een beeld altijd een ontheiliging is, een profanatie. Het heilige is per definitie uniek, onvervangbaar. En een probleem van onze tijd is nu juist dat de vervanging van allerlei zaken door een beeld ervan, van weinige originelen door talloze kopieën, op allerlei wijze tot ontheiliging leidt – tot verarming, verdunning, vervluchtiging. Tot nepgebeurtenissen en bullshit, die een hoofdkenmerk van onze maatschappij vormen.
Neem Rembrandts zelfportretten.
Uiteraard is er maar één Rembrandt, met zijn unieke eigenschappen, zijn on-uitwisselbare persoonlijkheid – zijn talent, zijn karakter, zijn humor, zijn gevoelens. Maar in een goed zelfportret – en Rembrandt heeft er daarvan meer gemaakt dan enig ander kunstenaar – kan heel veel van die uniciteit, van die werkelijkheid, worden ‘gevangen’. Daarom zijn die portretten ook zo fascinerend en waardevol.
Een ‘vervanging’ van Rembrandt door zijn zelfportret is dus niet aan de orde, hij voegt met elk schilderij juist iets toe – en hij geeft ons inzichten in zijn visie op schilderkunst, de rol van de kunstenaar, de ouder wordende mens; in Rembrandt de man, die we zonder deze ‘selfies’ niet hadden gehad. Sterker nog, drieëneenhalve eeuw na zijn dood kunnen we niet dichter bij Rembrandt komen dan door naar zijn zelfportretten te kijken.
Echter. Er zijn ook portretten van Rembrandt die niet door hemzelf geschilderd zijn, maar door leerlingen. En portretten die slechts kopieën van zelfportretten zijn – en minder getrouw dan de digitale versie hierboven. Bij deze portretten raken we duidelijk steeds verder van de man zelf af en ‘verliezen’ we steeds meer – aan persoonlijkheid, aan werkelijkheid.
De term ontheiliging is hier misschien niet aan de orde, omdat we Rembrandt – die er niet meer is – niet vervangen door een dergelijke kopie. Maar het is onbetwistbaar dat we bij elke graad van afbeelding aan waarde verliezen. Een afbeelding is minder waard dan een origineel, een afbeelding van een afbeelding nog minder.
Niet alleen verliezen we geldwaarde, wat onbelangrijk is, maar we raken de waarde die we hechten aan het persoonlijke en unieke bij elke kopie een beetje kwijt.
Waarde in deze zin is niet ruilwaarde – juist niet. Het is de waarde van datgene wat niet geruild kan worden. Wat niet in geld te vangen valt. Het is datgene waarop geen prijs te zetten valt.
Beroemdheid
Tot nu toe lijkt het schema helder. Origineel, onvervangbaar, persoonlijk: heilig. Kopie, vervangbaar, mechanisch: profaan. Om Oscar Wilde te parafraseren: categorie 1 heeft waarde, categorie 2 een prijs.
Maar waartoe hoort dan het fenomeen beroemdheid?
In eerste instantie lijkt het helder: een beroemdheid is, in de woorden van Daniel Boorstin, een menselijke pseudo event of nepgebeurtenis, iets wat alleen is gericht op verspreiding en vermenigvuldiging. Boorstin zet dit af tegen de held die geen ‘beroemdheid’ geniet, maar ‘roem’ – vanwege iets dat hij gepresteerd heeft.
Een heldin is beroemd omwille van wat zij gedaan heeft, een beroemdheid is beroemd omwille van haar beroemdheid – wellknown for being wellknown.
Een held, kunnen we ook zeggen, is the real thing; een beroemdheid is een fabricatie, een illusie.
Is beroemdheid dan louter een profaan verschijnsel? Een voorbeeld van afgoderij, vervanging van het heilige?
Het lijkt er soms op, als je ziet hoe mensen met beroemdheden omgaan.
Neem het alomtegenwoordige fenomeen van ‘selfie met een beroemdheid’. Als het zou gaan om het contact met een held, zou een bewonderaar tevreden zijn met een handdruk. Dat is zoals een ontmoeting met een befaamd iemand vroeger ging. Je zei dat je hem of haar bewonderde en vroeg of je jouw held de hand mocht drukken. De herinnering aan die ontmoeting was verder voldoende.
Later, toen beroemdheden niets meer gepresteerd hadden dat het bewonderen waard was, vroeg je niet meer om een handdruk, maar om een handtekening. Dat gaf al aan: het gaat mij niet meer om een bepaalde prestatie, het gaat mij om een persoon.
Als je Ronaldo bewondert als voetballer, wil je met hem over voetballen praten. Als het je gaat om Ronaldo de ster, dan wil je alleen een bewijs dat je in de nabijheid van die ster bent geweest.
Selfie with pope
Dat mensen nu met hun idool op de foto willen, wat betekent dat? Allereerst, volgens mij, dat ze in die beroemdheid willen delen.
Dat is de alchimie van beroemdheid: het ontstaat door het maken en vermenigvuldigen van beelden, en als jij op een beeld verschijnt met iemand die heel vaak is afgebeeld, ben je zelf ook beroemd. Een beetje.
Dus krijg je selfies als deze, met paus Franciscus:
Maar ook deze, met een kartonnen afbeelding van de paus:
Of zelfs deze, waar een app (Pope selfie) de paus in je eigen foto plaatst:
Wat betekent een foto met een kartonnen of zelfs puur virtuele paus? Wat heeft een geportretteerde eraan? Wat houdt bovenstaand stel aan deze foto over?
Ik denk niet dat deze jongeren willen delen in de ‘heiligheid’ van de paus – in zijn barmhartigheid of zijn mededogen. Franciscus is voor hen geen held, geen rolmodel.
Hij is een beroemdheid – een beeld, geen voorbeeld.
Ze hopen niet dat zijn goedheid op hen af zal stralen, maar zijn beroemdheid. Zelfs al is de paus slechts in hun foto ‘geshopt’, voor hen is het in elk geval nog voldoende om een dergelijke foto te maken (en waarschijnlijk zelf weer via sociale media te verspreiden).
Delen in roem
Klaarblijkelijk is beroemdheid iets dat eindeloos gedeeld kan worden en toch nog ‘werkt’ – als een soort publicitaire homeopathie.
Ik vind het altijd raar als mensen tijdens een concert foto’s en opnames van de artiesten maken. Waarom zou je dat doen, in plaats van je te concentreren op de muziek?
Het kan niet om het pure bezit van een foto of een geluidsopname gaan, die kun je, bijvoorbeeld op het internet, in voldoende mate vinden – en waarschijnlijk van veel betere kwaliteit.
Dus wie bij de Stones de hele tijd met zijn telefoon in de lucht staat, gaat het niet om een unieke weergave van Jumping Jack Flash. Het gaat erom dat je kunt zeggen: kijk, ik heb zelf deze foto van Mick Jagger gemaakt. Mick Jagger en ik waren in één ruimte. Weliswaar heeft hij mij niet opgemerkt, maar ik was er wel. Niet als luisteraar, maar als getuige.
En daar, met het feit dat een moderne ‘fan’ geen luisteraar of kijker meer is, maar ‘getuige’ komt toch de sfeer van het heilige weer om de hoek kijken. Getuigen betekent staven dat iets ‘echt’ gebeurd is. Dat iemand echt deugt, of echt goed is in zijn werk. Dat je echt in iets gelooft, zelfs als dat geloof je duur komt te staan. Dat is wat het betekent een martelaar te zijn (van het Griekse martureo – ik getuig): het ultieme offer te brengen als getuigenis van een bepaalde overtuiging.
Martyrium
Fans die selfies maken, dragen dus bij aan de illusie van beroemdheid, maar ze doen dat op een manier die ook de echtheid van beroemdheid onderstreept. Als ik een foto maak met de Pope selfie-app is mijn afgeleide beroemdheid natuurlijk fake – nog meer dan bij een selfie met de echte Franciscus – maar de faam van de paus is natuurlijk wel echt. En die wordt alleen maar groter door mijn foto.
Dat is het wat mijn selfie zegt: dit is de paus en die is echt beroemd, daarvan wil ik getuigenis afleggen.
Ik denk dat het hele gedoe rondom beroemdheid daarom ook zo verwarrend is: het is net zo echt als nep, net zo oprecht als fake. En waar aan de ene kant de schier oneindige vermenigvuldiging van beelden alle ‘echtheid’ aan de wereld lijkt te onttrekken, schept diezelfde stortvloed een vorm van heiligheid die het verschil tussen heilig en profaan, tussen afgoderij en oprechte verering lijkt uit te wissen.
Kijk nog eens naar de fan die een selfie met Ronaldo maakt: huilend en schreeuwend wordt hij van het veld gevoerd, helemaal overmand door emoties – aangedaan door een ontmoeting met het onbereikbare, het on-ontmoetbare. En op een bepaalde manier begrijp ik dat ook wel: want dezelfde idolatrie die van Ronaldo een afgod maakt, maakt hem op een bepaalde manier ook ontzagwekkend, numineus. Een voetbalheilige of misschien eerder een halfgod.
En de aanbidding van halfgoden kun je bijgeloof noemen, of heidendom, maar dat maakt het voor de gelovigen niet minder echt.