De vorige keer schreef ik over de opvallende opkomst van Donald Trump in de Amerikaanse voorverkiezingen en hoe de opkomst van deze bullshit politicus samenhangt met ontwikkelingen in onze maatschappij.
Voordat ik verder uitweid over deze ontwikkelingen, wil ik even teruggrijpen op het vorige stuk en een tweetal begrippen wat uitvoeriger bespreken. Misschien ben ik bij hun eerste behandeling wat te snel gegaan en is het de moeite waard op mijn schreden terug te keren, indachtig het advies van de bekende filosoof D. Bob,
Slow down brother
Slow down brother.
Filosofie is immers Slow Thinking.
Nepgebeurtenis
Het fenomeen dat ik dit artikel wil toelichten is dat van de schijngebeurtenis, een begrip dat ik heb overgenomen van de Amerikaanse historicus Daniel Boorstin. In The Image (1961) gebruikt hij deze term (pseudo event) voor een gebeurtenis die niet spontaan tot stand komt, maar wordt georganiseerd om gereporteerd te worden – en zichzelf in nieuwe schijngebeurtenissen te vertakken.
De schijngebeurtenis is een soort self fulfilling prophecy. Typerend is ook de ambigue relatie tot de onderliggende werkelijkheid.
Boorstin noemt als voorbeeld van schijngebeurtenis een pr-evenement in een hotel. Er is geen nieuwsfeit dat het evenement legitimeert (zoals een jubileum, of een opening) en dus ook niet om het verslag van het evenement te rechtvaardigen. Sterker nog, het verslag is de reden van het evenement: de bijeenkomst wordt alleen maar georganiseerd om een krantenverslag op te leveren.
Van dergelijk schijn-nieuws staan onze kranten tegenwoordig vol. Logischerwijs is de heersende vorm hierbij dan ook niet die van het verslag, maar van interview of column. En op tv: interview of discussie.
Voor de ‘nieuwsmakers’ gaat er het er steeds minder om het nieuws te verslaan, maar veeleer om nieuws te maken.
Joris Luyendijk beschrijft in zijn Je hebt het niet van mij, zijn kijkje achter de schermen van de parlementaire journalistiek, hoe politiek en media samenwerken om schijngebeurtenissen te creëren. Bijvoorbeeld: een politicus ‘lekt’ een beleidsvoornemen aan een journalist en wordt door diezelfde journalist gevraagd om op dat beleidsvoornemen – en/of het lekken – te reageren. Of: een journalist heeft een ‘scoop’ over een misstand en speelt die door aan een kamerlid, zodat die er een kamervraag over kan stellen – en de journalist die kamervraag meteen ook in het artikel kan vermelden, als iets wat het ‘schandaal’ meer gewicht geeft.
Partijcongressen tonen vaak eendrachtige samenwerking tussen politici, voorlichters en journalisten. We zagen daar afgelopen weekend een mooi voorbeeld van, bij het VVD-congres.
Zo’n congres levert natuurlijk nooit echt nieuws op, anders dan “Premier spreekt op congres van eigen partij.” Tenzij een nieuwe lijsttrekker wordt gekozen is een partijcongres totaal niet interessant voor buitenstaanders. Daarom wordt van tevoren besproken welke toespraak voor een beetje stampij en media aandacht moet zorgen – en met welk proefballonnetje of persoonlijke aanval dat moet gebeuren. Op dat doel wordt een speech geschreven en getest op een focusgroep. De meest succesvolle oneliner wordt eruit gehaald en het hardste toegejuicht door de partijgenoten. Die vormt vervolgens kern van het persbericht en, als je geluk hebt, het journaal-item of hoofdartikel.
Deze keer was het de – volkomen vrijblijvende – uitspraak van VVD-fractievoorzitter Halbe Zijlstra dat er een asielstop moet komen (“Ik ben niet zo van het ‘minder, minder, minder’, maar ook niet van het ‘meer, meer, meer'”). Die uitspraak werd niet alleen gedaan op het congres, maar verscheen tegelijk ook in een interview met de Telegraaf. Die daarna meteen naar reacties bij andere partijen kon vragen, wat ook weer goed was voor een artikel. Kopij voor de krant en extra aandacht voor Zijlstra. Win-win.
Weekenden lenen zich natuurlijk bij uitstek voor dergelijke opzetjes, omdat ‘echt’ nieuws schaars is. Daarom is er ook een heel genre rondom dit fenomeen ontstaan: de talkshows op zondagochtend, die geen ander doel hebben dan het genereren van kopij voor de maandagkranten (en, steeds meer, voor zondagse tv-journaals en websites).
Zonder die talkshows zou er in het weekend vaak alleen maar sportnieuws zijn.
Campagne als schijngebeurtenis
De politieke schijngebeurtenis van het partijcongres wordt in zijn ‘geregisseerd zijn’ nog overtroffen door de politieke campagne. Bedenk eens zelf: waarom zijn er eigenlijk politieke campagnes? Waarom lezen we niet de dag voor de verkiezingen een samenvatting van de partijprogramma’s en vullen we onze mening daarover aan met onze inschatting van de afgelopen kabinetsperiode?
Ronald Reagan suggereerde in 1980 dat elke Amerikaan zich deze vraag moest stellen: ben ik beter of slechter af dan vier jaar eerder? Als je die vraag met ja kon beantwoorden, zou je opnieuw op Jimmy Carter moeten stemmen – anders op zijn uitdager.
En zo simpel is het eigenlijk.
Toch werken verkiezingen niet zo, en al helemaal niet in de Verenigde Staten. De huidige campagne loopt al zeker anderhalf jaar en we hebben nog vijf-en-een-halve maand te gaan tot de verkiezingsdag. Dat zijn twee jaar gevuld met toespraken, interviews, debatten, voor- en nabeschouwingen, evaluaties, voorspellingen…
Allemaal schijngebeurtenissen.
Vroeger dacht ik dat de lengte van de Amerikaanse verkiezingscampagnes (en ze worden steeds langer, het tijdstip is niet meer ver weg dat ze beginnen met inauguratie van de nieuwe president) een goed ding was – dat een verkiezingscampagne de beste leerschool is voor het zwaarste ambt ter wereld en die leerschool daarom maar zo lang mogelijk moet duren.
Nu denk ik daar anders over. De opkomst van Trump heeft ons namelijk duidelijk gemaakt dat een campagne helemaal geen goede leerschool voor een president is, tenminste, als je wilt dat die president vooral een staatsman of -vrouw is. Zoals Boorstin het in 1961 beschreef, op grond van zijn ervaringen met de Kennedy-Nixon verkiezingsstrijd: als we de geschiktheid van een politicus afmeten aan diens optreden in wat feitelijk een soort quiz-format is (bij een debat of tv-interview), dan moet je niet raar opkijken dat we geen leiders kiezen, maar quizwinnaars.
Vijfenvijftig jaar later zien we de waarheid van die opmerking. Meer dan ooit is een verkiezingscampagne één grote schijngebeurtenis, voortgedreven door de belangen van de moderne massamedia en de politici die zich in die omgeving thuisvoelen. Dergelijke politici zijn steeds meer zelf ook menselijke schijngebeurtenissen – oftewel beroemdheden.
Een beroemdheid, zegt Boorstin, is wat anders dan een held. Een held heeft iets gedaan, waardoor hij of zij naam heeft gemaakt, faam heeft verworven. Een beroemdheid niet. Een beroemdheid is bekend, omdat hij of zij bekend is.
Faam – ouderwetse roem – kostte tijd om op te bouwen. Een enkele keer ging het heel snel, zoals met Charles Lindbergh die als eerste over de Atlantische Oceaan vloog, maar doorgaans kostte het jaren om een bepaalde reputatie op te bouwen. Soms een heel leven.
Beroemdheid kan bliksemsnel ontstaan. Zeker in het huidige tijdsgewricht, waar de sociale media een nog hoger tempo kennen dan kranten en tv. Dat komt omdat de enige kwalificatie van beroemdheid een kwantitatieve maatstaf is – door hoeveel mensen je gekend wordt – en die kwantiteit kan tegenwoordig via Instagram en Youtube heel snel worden opgebouwd.
Moderne politieke campagnes zijn processen met het doel om beroemdheid te scheppen – naamsbekendheid, een bepaald publiek imago. Niet om een leider te kiezen. Daarom is het ook niet verwonderlijk dat een man als Donald Trump in deze omstandigheden triomfen beleeft. Hij is allereerst een beroemdheid, die pr als zijn eerste zorg heeft. Alles wat hij in zijn leven gemaakt en verkocht heeft – casino’s, appartementen-complexen, golfbanen, een reality show, een universiteit, een tijdschrift, verschillende vormen van merchandising – ze waren allemaal getooid met de letters TRUMP, om de naamgever zo veel mogelijk bekendheid te bezorgen.
Het is zelfs onduidelijk of Trump aan al die initiatieven veel geld heeft overgehouden. Hij zegt zelf miljarden te bezitten, maar deskundigen hebben zijn vermogen ingeschat op de helft of zelfs maar een paar procent van wat hij opgeeft. Trump zelf heeft eens gezegd dat hij zelf niet precies weet hoeveel hij bezit en dat hij zijn net worth per dag verschillend inschat “al naar gelang hoe zijn stemming is”.
Dat geeft denk ik aardig weer waar het Trump om gaat: niet om het verwerven van geld, maar van status, en het gevoel dat die status hem geeft. Het is voor Trump gewoon belangrijk om als rijk en succesvol te worden gezien, minder om het ook echt rijk te zijn. Hij is niet zozeer een succesvolle zakenman, als wel iemand die een succesvolle zakenman speelt.
Als menselijke schijngebeurtenis, die glorieert in de permanente creatie van schijngebeurtenissen in een moderne campagne, doet Trump één ding heel erg goed: het voeden van ‘het beest’, door de voortdurende verspreiding van bullshit. Want bullshit is waar moderne media op drijven, waar moderne politiek steeds meer door gekenmerkt wordt en waartegen onze maatschappij steeds minder verweer schijnt te hebben.
Voordat ik uitleg hoe dat komt, zal ik eerst in het volgende artikel uiteen zetten wat bullshit precies is en hoe het produceren van bullshit functioneert.