In 1854 schreef de grote Amerikaanse showman P.T. Barnum zijn autobiografie Struggles and Triumphs, waarin hij uit de doeken deed hoe hij mensen had belazerd met zijn exposities en evenementen. Hij beschreef wat de populaire ‘meermin’ was (een gedroogd apenhoofd aan een vissenlijf); dat de Zweedse ‘nachtegaal’ Jenny Lind eigenlijk een Amerikaanse huisvrouw, mevrouw Goldschmidt, was; en dat zijn attractie Joice Heth niet de 161-jarige voormalige voedster van George Washington was, maar een half zo oude negerin.
Nu zou je verwachten dat het publiek verontwaardigd raakte, toen het uit de mond van een bedrieger hoorde hoe het door hem was opgelicht. Maar bij Barnum was het tegendeel het geval: het boek werd onmiddellijk een bestseller en de schrijver ontmoette vooral bewondering. Het publiek liet hem na deze onthullingen niet in de steek – het hield alleen nog maar meer van hem.
Ik moest aan Barnums voorbeeld denken toen ik recente berichten over Donald Trump las. De presidentskandidaat heeft de laatste weken duidelijk gemaakt dat hij in zijn strijd voor de Republikeinse nominatie allerlei dingen heeft geroepen waarin hij zelf niet gelooft, maar die hem de stemmen van de conservatieve, extremistische partijbasis moesten opleveren. Nu hij een landelijke verkiezing moet zien te winnen, gaat Trump standpunten verkondigen die minder gewaagd en meer ‘presidentieel’ zijn.
Opnieuw: wanneer een oplichter zo eerlijk is over het feit dat hij je heeft opgelicht, dan zou je verwachten dat algemene woede zijn deel wordt. Maar niets daarvan: Trump-supporters blijven hun held door dik en dun steunen – dat hij ze belazert lijkt hen niks uit te maken. Nummer 1 van zijn pluspunten blijft voor de Trump-stemmers dat ‘hij zegt waar het op staat’. Dat Trump in zijn speeches en interviews incoherente onzin roept en volgens feitencheckers ongeveer 3 op de 4 keer dat hij zijn mond open doet een leugen vertelt: het deert hen niet.
Het meest ongelofelijke voorbeeld van Trumps leugenachtigheid werd deze week aan de kaak gesteld door tv-komieken Seth Meyers en John Oliver. Kennelijk deed Trump zich vijfentwintig jaar geleden, om duistere reden, regelmatig aan de telefoon voor als zijn eigen publicist, een persoon met de naam John Miller. Die ‘uit de hand gelopen grap’ ging gauw de mist in: Trump werd ontmaskerd door journalisten en gaf de fopperij toe. Maar afgelopen week werd hij opnieuw ondervraagd over deze bizarre episode, omdat een oude geluidsopname was gevonden waarop Trump/Miller een journalist belt. En deze keer loog hij glashard dat hij het niet zijn stem was en dat de naam ‘Miller’ geen belletje deed rinkelen. Gevraagd of hij ooit een John Miller in dienst had gehad, hing hij midden in een interview op.
Verbijsterend genoeg opende ook deze stunt niet de ogen van Republikeinse politici of kiezers voor de waarheid die Carla Bruni al lang geleden verkondigde, nadat ze geconfronteerd was met Trumps leugens over haar: “Deze man is duidelijk gestoord.”
En ook deze keer zal Trumps blazoen waarschijnlijk weer ongeschonden blijven, net als na zijn vorige leugens, beledigingen, blunders en wartaal.
Hoe kan dit?
Een verklaring kunnen we vinden in een 55 jaar oud boek van de Amerikaanse historicus Daniel Boorstin. In “The Image” beschrijft hij hoe Amerikanen hun rijkdom, geletterdheid, technologie en vooruitgang hebben gebruikt om “een kreupelhout van onwerkelijkheid te scheppen dat tussen ons en de feiten staat.” Deze ontwikkelingen hebben ons “een ongeëvenaarde mogelijkheid gegeven onszelf te bedriegen en onze ervaring te verduisteren.”
Volgens Boorstin scheppen wijzelf de vraag naar illusies, omdat we lijden aan ‘overdreven verwachtingen’. We verwachten teveel van de wereld – zowel van wat ze ons te bieden heeft als hoe wijzelf haar kunnen veranderen:
Door het koesteren, voeden en steeds vergroten van onze overdreven verwachtingen, scheppen we een vraag naar de illusies waarmee we onszelf bedriegen. En we betalen anderen om de illusies te maken die ons bedriegen.
In de rest van het boek analyseert Boorstin de praktijken van partijen die we betalen om ons te bedriegen: journalisten, publicisten, reclamemakers, politici, reisbureaus, kunstenaars, beroemdheden, opinie-pollsters. In het algemeen is Boorstin erg kritisch over moderne massamedia en hun invloed op de wereld. Media leven van ‘pseudo- of schijngebeurtenissen’: nieuws dat niet spontaan gebeurt, maar wordt georganiseerd om door media verslagen te worden. Het succes ervan wordt gemeten aan de mate van verspreiding.
Een pseudo- of schijngebeurtenis heeft een ambigue relatie tot de werkelijkheid: je weet niet, en hoort ook niet te weten, wat hier nu precies feit is en wat interpretatie; wat oorzaak en wat gevolg; wat doel en wat middel; wie de acteurs zijn en wie het publiek is.
Schijngebeurtenissen zijn bedoeld als self-fulfilling prophecies – iets wordt een ‘schandaal’ of een ‘succes’ omdat het als zodanig wordt bestempeld in de media. Mensen worden ‘beroemd’ doordat ze in media genoemd worden, met andere woorden: omdat ze beroemd zijn. Schijngebeurtenissen zijn tautologieën.
Boorstin beschrijft in zijn boek hoe schijngebeurtenissen de grens tussen werkelijkheid en weergave van die werkelijkheid uitgewist hebben. Ze zijn waar noch onwaar, feit noch leugen.
We worden niet ‘voor de gek gehouden’ en het is ook niet geheel onjuist om te zeggen dat we geïnformeerd worden.
Een typische eigenschap van schijngebeurtenissen is dat ze niet ‘ontmaskerd’ kunnen worden. Tonen hoe ze in elkaar worden gezet maakt ze alleen maar méér fascinerend, verdedigbaar en intrigerend. Mensen waren niet boos op P.T. Barnum toen hij uitlegde dat zijn evenementen eigenlijk schijngebeurtenissen waren. Ze waren alleen maar gefascineerd door de details van het bedrog en gevleid door de moeite die Barnum, ’s werelds grootste showman, had genomen om hen te vermaken.
En hierin schuilt, denk ik, ook de onkwetsbaarheid van Donald Trump. Voor het eerst is er een politicus opgestaan die geheel en al showman is, reality ster, beroemdheid – menselijke schijngebeurtenis. En die glorieert in de gigantische schijngebeurtenis van een presidentiële verkiezingscampagne.
Boorstin beschrijft in “The Image” hoe een eeuw Amerikaanse geschiedenis het pad had geplaveid voor een president als John F. Kennedy, de eerste die voornamelijk op grond van zijn imago werd gekozen.
Een hedendaagse historicus zou de geschiedenis van de laatste 55 jaar kunnen beschrijven en tonen hoe de verheviging van alle door Boorstin beschreven ontwikkelingen – en hun uitbreiding naar andere landen en werelddelen – heeft geleid tot de heerschappij van de bullshit artist in politiek, management, wetenschap en cultuur. Tot de dominantie van imago, bluf en overdrijving. Tot de alomtegenwoordigheid van celebrities.
Een dergelijk onderzoek zou volgens mij niet alleen duidelijk maken hoe een Donald Trump zo succesvol kan zijn, maar ook hoe het onvermijdelijk was dat iemand als hij een keer presidentskandidaat werd. En hoe – tenzij onze maatschappij volledig hervormd wordt – het verkiezen van een bullshit president onontkoombaar is.
Alleen een maatschappij waarin bullshit niet langer de heersende cultuur vormt, kan zich tegen een politicus als Trump wapenen.
Van een dergelijke maatschappij zijn wij echter ver verwijderd – gescheiden door een onontwarbare kluwen van financiële belangen, politiek opportunisme en (sociale) media-verslaving. En door de teloorgang van noties van waarheid en objectiviteit in onze wetenschap en onze cultuur.
De komende weken zal ik bovenstaande beweringen toelichten en beschrijven hoe onze bullshit maatschappij werkt – en wat het tegengif, het ‘schoonmaakmiddel’, tegen alle bullshit is.