Over twee weken, op vrijdag 29 april, is de volgende sessie van ‘Overlevenskunsten’ in de Thiemeloods, met als onderwerp ‘Troosten’. Tijdens die bijeenkomst wil ik het hebben over het meest troostrijke boek uit de geschiedenis van de Westerse filosofie. En als voorproefje wil ik het nu hebben over het op één na troostrijkste boek.
Er is een lange geschiedenis van troostende filosofie-werken. In de klassieke oudheid was er een heel genre, de zogenaamde consolatio (Latijn voor troost), bestaande uit openbare brieven waarin vrienden of bekenden werden getroost met een of andere vorm van onheil. Het origineel was een Grieks geschrift van de filosoof Crantor, dat helaas verloren is gegaan: Over de Rouw, gericht aan een zekere Hippocles, die zijn kinderen had verloren.
Cicero introduceerde de consolatio in de Romeinse literatuur, waar Seneca het genre populair maakte. Een paar eeuwen later namen kerkvaders als Ambrosius en Hiëronimus de consolatio weer op en voegden er bijbelse elementen aan toe.
Waarmee we bij het summum van het genre komen.
Filosoof Anicius Manlius Torquatus Severinus Boëthius (aan de vele namen zie je al dat hij van hoge Romeinse adel was) is wel de laatste classicus en de eerste middeleeuwer genoemd. Hij vervult een unieke brugfunctie tussen oudheid en middeleeuwen: hij vertaalde de logische werken van Aristoteles (plus Plato, Pythagoras, Euclides en Ptolemaeus) en bewaarde deze zo voor de vergetelheid – en hij schreef de eerste grote ‘bestseller’ van de middeleeuwen: De Consolatione Philosophiae, Over de Vertroosting van de Wijsbegeerte.
Boëthius, die leefde van ongeveer 480-525, was echter niet alleen filosoof en schrijver. Hij was ook ambtenaar en politicus in de rumoerige overgang van het Romeinse Rijk naar de middeleeuwse feodale koninkrijken. Als zodanig bracht hij het tot de hoogste ambten – consul en hoofd van de ambtenarij – onder de Oost-Gotische koning Theodorik. In de onoverzichtelijke strijd tussen westelijk en oostelijk keizerrijk – tussen koning en keizer, tussen Rome en Constantinopel, tussen de theoologieën van Athanasius en Arius – raakte Boëthius op een gegeven moment uit de gratie bij Theodorik. Hij werd verbannen, opgesloten en ter dood veroordeeld. En in de gevangenis, wachtend op zijn executie, schreef hij de De Consolatione Philosophiae, bekend als de Consolatio van Boëthius.
Boëthius’ Consolatio is dus geen vertroosting van een ander, maar van zichzelf – bij zijn beklagenswaardige neergang van één na machtigste man van Italië tot ter dood veroordeelde. Het is geschreven in de vorm van een gesprek tussen Boëthius en de godin Filosofie en is een briljante mengeling van proza en poëzie.
Aan het begin van het gesprek zit Boëthius, begrijpelijkerwijs, in zak en as. Hij is alles kwijt: status, bezittingen, vrijheid. Zijn vijanden hebben gewonnen: met laster en verraad hebben ze een wig gedreven tussen hem en Theodorik. Spoedig zal hij ook het leven verliezen. Wie zou niet klagend en jammeren?
De goddelijke Filosofie verschijnt en wijst hem terecht. Ze leert Boëthius zijn lot te aanvaarden. Ze wijst op de vergankelijkheid van alle roem, betoogt dat slechterikken alleen in schijn gelukkig zijn, in werkelijkheid echter miserabel. Succes is niet de weg naar geluk.
Volgens Filosofie is Boëthius ‘vergeten’ hoe de dingen echt in elkaar zitten. Hij heeft zich overgegeven aan het Rad van Fortuin (de Consolatio is verantwoordelijk voor de grote populariteit van dit beeld in de middeleeuwen), waar geen echt geluk te vinden valt. Vrouwe Fortuna is wispelturig: wat je vandaag geniet, kan je morgen worden afgenomen.
Het echte geluk zit hem in contemplatie van het Goede en van de Voorzienigheid in de wereld. Wanneer je jezelf daarmee bezighoudt, bereik je een geluk wat niets of niemand meer van je af kan pakken.
De moraal van de Consolatio sprak middeleeuwers zeer aan; sterker nog, het werk heeft liefst duizend jaar steeds nieuwe vertalers en lezers getrokken. Nog in de zestiende eeuw werd het als oefening vertaald door de Engelse koningin Elizabeth (in navolging van de grootste middeleeuwse schrijvers, zoals Geoffrey Chaucer en Jean de la Meun).
Het zou daarom in zekere zin te rechtvaardigen zijn om de Consolatio tot het meest troostende werk van de wijsbegeerte uit te roepen. Het heeft zijn auteur, naar het schijnt, onder de meest barre omstandigheden getroost, en het heeft zijn impact duizend jaar behouden.
Dus waarom zet ik het niet op 1?
Mijn voorbehoud wat betreft de Consolatio betreft twee dingen:
1. Boëthius bepleit, wat je zou kunnen noemen: het beklimmen van de Platoonse ladder. Het gaat er hierbij om je blik af te wenden van het concrete, het alledaagse – en je stap voor stap te onthechten van het wereldlijke. Het is de bedoeling dat je steeds verder komt af te staan van het natuurlijke en lichamelijke – deze sferen zijn slechts ‘schaduwen’ en niet in de volledige zin van het woord ‘werkelijk’.
De nadelen van deze aanpak lijken me evident: het is een loochening van ons lichaam en van de natuur die veel schade kan aanrichten – en in de praktijk heeft geleid tot pervers ascetisme, vrouwenhaat en een fatalistische aanvaarding van het lot, inclusief alle onrechtvaardigheid.
2. Wat Boëthius wil, is volgens mij niet zozeer troosten als wel genezen. En dat is volgens mij typerend voor het gehele genre van de consolatio, en voor veel filosofie. De meeste filosofen denken dat het gebukt gaan onder ongeluk een vergissing is, die gecorrigeerd kan en moet worden – door op de juiste manier te denken. En natuurlijk, in die opvatting schuilt veel waarheid. Veel leed wordt door onszelf veroorzaakt, of vergroot, doordat we niet genoeg afstand nemen, niet het gehele plaatje zien, in een bepaald stramien blijven hangen, etc.
Maar soms is er alle reden om bedroefd te zijn. Zeg, als je een kind verloren hebt. Is het dan juist om dit verdriet weg te redeneren? Behoeft het ongeluk dan een remedie? Ik denk van niet. Wat we dan nodig hebben is troost.
Bovenstaande redenen zorgen ervoor dat ik De Consolatione Philosopiae, al is het een invloedrijk en nog steeds zeer leesbaar werk, niet als het ultieme troostboek van de wijsbegeerte kan beschouwen.
Welk boek dan wel?
Dat hoor je op 29 april!