Morgen vindt het eerste landelijke referendum plaats, over het associatieverdrag van de Europese Unie met Oekraïne. Volgens de methode van de disputatio wil ik dit referendum in twee kwesties, vraagstukken, bespreken.
Kwestie 1:
Moet je überhaupt deelnemen aan dit referendum?
Tegenwerping 1: het verdrag beslaat 306 pagina’s met juridische bepalingen. Een gemiddelde burger heeft geen tijd dat door te lezen en er een standpunt over te bepalen.
Tegenwerping 2: het referendum reduceert een ingewikkelde kwestie tot een eenvoudig ‘ja’ of ‘nee’. Dat doet geen recht aan de complexiteit.
Tegenwerping 3: de discussie rondom het referendum wordt beheerst door emoties en onderbuikgevoelens, niet door rationele overwegingen. En het debat gaat niet over het verdrag, maar over de EU als geheel, of over vluchtelingen, of terrorisme – zaken die niets met het referendum te maken hebben.
Tegenwerping 4: een volksraadpleging is ondemocratisch, want ze ondergraaft ons vertegenwoordigende stelsel.
Daarentegen: de referendumwet is aangenomen door onze volksvertegenwoordiging en daarmee een legitiem instrument van inspraak.
Ik antwoord: een wet (en dit verdrag wordt bekrachtigd door een Nederlandse wet die het verdrag goedkeurt) dient het algemene nut of welzijn van de staat die de wet aanneemt (Summa Theologica I-II, Qaestio 90, Artikel 3). Dat algehele welzijn is het doel, de wet is het middel.
Het bepalen van een geschikt middel betreft degene aan wie het einddoel toebehoort. In het geval van een wet is dit ‘het algemeen’, oftewel het gehele volk.
Daarom is het afkondigen van een wet voorbehouden aan het gehele volk, of aan een plaatsvervanger van het gehele volk.
Een wet is een maatregel van onze rede ten bate van het algemene welzijn (ST I-II, Q.90, 4). Als element van menselijke wetgeving neemt ze deel aan de Natuurwet. Deze is gebaseerd op het nastreven van het Goede en het vermijden van het Slechte. Als rationele wezens hebben wij via de Natuurwet deel aan de Eeuwige Wet, die onze natuurlijke neigingen hun juiste inhoud en doel geeft (ST I-II, Q. 91, 2).
Augustinus zegt (Over de Vrije Wil i,6) dat gematigde en verantwoordelijke mensen, die de meest zorgvuldige bewakers van het algemene welzijn zijn, het recht hebben hun bestuurders te kiezen. Alleen als ze dieven en schavuiten kiezen, kunnen ze dit recht kwijtspelen. Het is moeilijk vol te houden dat ons land wordt bestuurd door gekozen dieven en schavuiten, dus is het niet aannemelijk dat het beoordelen van wetten boven de macht van het volk gaat.
Verder bestaat het beste staatsbestuur volgens Aristoteles (Politiek ii,6) uit een mix van koningschap (één persoon die boven allen gesteld is), aristocratie (heerschappij van de besten) en democratie (regering door het volk). Het volk kiest daarbij zowel de koning als de aristocratische bestuurders.
De beste wetgeving is dan ook een mix van verschillende soorten wetten: koninklijke decreten, wetten die zijn aangenomen door de aristocratie (volksvertegenwoordiging) en rechtstreekse volksraadplegingen (plebiscieten).
Samenvattend: het referendum over het associatieverdrag is dus een geschikt instrument om het volk – ‘het algemeen’ ten bate van wie het gesloten wordt – te laten bepalen of het bijdraagt aan hun welzijn. Verder zijn onze burgers sober en verantwoordelijk genoeg een weloverwogen keuze te maken, net als bij het kiezen van een volksvertegenwoordiging. En volksraadplegingen vormen een nuttige aanvulling in een mix van democratische wetten.
Betreffende tegenwerping 1: ook de meeste kamerleden en ministers hebben hun standpunt ten opzichte van het verdrag niet zelf bepaald na zorgvuldige lezing van het gehele verdrag. Ze laten dat over aan fractiespecialisten en ambtenaren. Vervolgens combineren ze de gemaakte samenvattingen met hun eigen politieke ideologie en wereldbeeld en besluiten dan of ze voor of tegen zijn. Precies zoals burgers doen met samenvattingen door deskundigen en journalisten: ze combineren die met hun eigen opvattingen (bijvoorbeeld pro of contra EU) en nemen dan een beslissing.
Betreffende tegenwerping 2: het ja’ of ‘nee’ van het referendum is net als het aannemen of verwerpen van het verdrag in de Tweede Kamer een alles-of-niets keuze Dit is dus alleen een argument tegen het referendum als het ook geldt voor de stemming in het parlement.
Betreffende tegenwerping 3: het klopt dat de discussie rondom het referendum veel emotie toont. Anderzijds worden ook parlementaire debatten gekenmerkt – en standpunten bepaald – door non-rationele factoren, of zaken die in elk geval niet in de discussie thuishoren: zoals regeerakkoorden, partijbelangen, fractiediscipline en opiniepeilingen, om er maar een paar te noemen.
Betreffende tegenwerping 4: als je ‘democratisch’ omschrijft als ‘een rationele gedachtenwisseling van het gehele volk betreffende middelen om haar eigen welzijn te bevorderen’, dan is dit referendum democratischer dan recente Tweede Kamer-, provinciale staten- of gemeenteraadsverkiezingen. De laatste twee veranderen steeds meer in opiniepeilingen over landelijke politiek, terwijl de landelijke verkiezingen steeds minder over beleid, visie en plannen handelen en steeds meer over wie de verkiezingen gaat winnen – over de verkiezingen zelf, dus. Niet het referendum ondergraaft het vertegenwoordigende stelsel, dat doen de vertegenwoordigende politici zelf.
(Daarentegen gaat dit referendum grotendeels over de inhoud: de handelsbelangen van Nederland, de politieke ontwikkeling van Oekraïne, corruptie en mensenrechten, de verhouding met Rusland, de manier waarop de EU wordt uitgebreid.)
Kwestie 2:
Moet je het associatieverdrag afwijzen?
Tegenwerping 1: je moet het verdrag niet afwijzen, omdat het de handel met Oekraïne bevordert, voor hervormingen en stabiliteit zorgt, de corruptie aanpakt en de mensenrechten ondersteunt.
Tegenwerping 2: een stem tegen het verdrag is een stem vóór Poetin.
Tegenwerping 3: een stem tegen het verdrag is in de ogen van de initiatiefnemers een eerste stap tot een uittrede van Nederland uit de Europese Unie, een ‘Nexit’, en zelfs een einde van de EU.
Ik antwoord: De rede, waarmee we wetten maken die het algemene welzijn moeten bevorderen, heeft twee kanten (ST i-II, Q. 91,3). De Speculatieve Rede is gericht op noodzakelijke, onbetwijfelbare afleidingen van het bijzondere uit het algemene. De Praktische Rede houdt zich bezig met de sfeer van het niet noodzakelijke, de sfeer van menselijke handelingen. Haar afleidingen uit het algemene, al zijn die gebaseerd op noodzakelijke beginselen (uit de Natuurwet), zijn zelf niet noodzakelijk. En hoe verder we van de beginselen afraken, hoe minder noodzakelijk de afleiding wordt en hoe sneller we ons vergissen.
Daarom geldt voor onze handelingen (en onze wetten) dat we nooit kunnen weten hoe die uitpakken. We kunnen met zekerheid zeggen wat het juiste algemene beginsel is – mensenrechten ondersteunen, corruptie bestrijden, een tiran trotseren – maar we kunnen nooit weten of onze uitgewerkte, concrete handeling dit algemene doel tot gevolg heeft. Er zijn dus wel algemene beginselen, de zogenaamde Wet der Naties, die uit de Natuurwet vallen af te leiden – zoals dat mensen vrij moeten kunnen beschikken over hun bezittingen, of dat kinderen onderwijs moeten krijgen. Maar de toepassing van die beginselen is in elk geval anders en niet als logische conclusie af te leiden uit de premissen.
Een tweede punt betreffende een verdrag is dat het gesloten moet worden tussen twee mensen, twee volkeren, of hun plaatsvervangers. In het ene geval is het Nederlandse volk vertegenwoordigd door haar regering en parlement, en deze door de Europese Unie. Oekraïne heeft sinds de onafhankelijkheid van 1991 nauwelijks een gelegitimeerde regering gehad. In 2004 was er een Oranje revolutie tegen president Janoekovitsj, die echter in 2010 weer aan de macht kwam. In 2014 weigerde hij het verdrag met de Eu te ondertekenen, waarna protesten op de Maidan in Kiev opnieuw tot zijn afzetting leidden. Die revolutie werd echter niet geaccepteerd in het pro-Russische Oosten van Oekraïne en op de Krim, die zich zich beide in 2014 onafhankelijk verklaarden.
Momenteel is er een lange kabinetscrisis, veroorzaakt door gekrakeel om de macht. Instituties zijn in de handen van voormalige communisten en criminelen. President, kabinet en parlement worden door respectievelijk de helft, eenderde en driekwart van de bevolking gewantrouwd. En dat was vóór de onthullingen over de belastingvlucht van president Porosjenko, gisteren.
Volgens alle waarnemers is Oekraïne momenteel geen staat, maar een staat in verval of op zijn best eentje in wording. Er is dus geen tweede partij, met wie de EU een verdrag kan sluiten, of die een gesloten verdrag kan uitvoeren. Het zou daarom moeten worden opgeschort.
Betreffende tegenwerping 1: We niet kunnen weten hoe afwijzing of aanvaarding van het verdrag op de ontwikkelingen in Oekraïne zal uitwerken, omdat dit een zaak is van Praktische, niet Speculatieve, Rede. Dus kunnen (op dit moment) oncontroleerbare toekomstvoorspellingen geen argument zijn.
Betreffende tegenwerping 2: We weten ook niet of een afwijzing van het verdrag uiteindelijk goed zal uitpakken voor Poetin. Zelfs de Russische president is niet alwetend en kan dit onmogelijk inschatten. Dus ook hier geldt dat een bepaald voorspeld concreet effect, door zijn onzekerheid, geen argument is. We hebben de beschikking over het beginsel (een tiran mag je niet helpen) maar weten niet of de afleiding (een ‘nee’ tegen het verdrag helpt Poetin) ook klopt.
Betreffende tegenwerping 3: Dat een eventuele overwinning van ‘nee’ door de initiatiefnemers van het referendum als een stem tegen de EU en voor een ‘Nexit’ zal worden beschouwd, valt niet te voorkomen. Ook een ‘ja’ zal door voorstanders worden uitgelegd als een bevestiging van hun wereldbeeld en politieke overtuigingen. Wie er gelijk heeft, zal moeten blijken bij toekomstige verkiezingen en referenda.