Vorige week hervatten we de analyse van heldenverhalen of epen, nu bezien vanuit het begrip van de held. Wat is een held eigenlijk? Het werk van Joseph Campbell volgend, stelde ik dat helden mensen zijn die succesvol de overgang hebben gemaakt van egocentrisch kind naar volwassene, naar een persoon die zich om de Ander, de Gemeenschap, het Wij bekommert – en daarbij strijdt tegen degene die deze overgang niet succesvol heeft gemaakt: de persoon met het grote ego, die anderen wil overheersen en uitbuiten. De zondaar, de schurk, de tiran.
Een geslaagd mensenleven is er dus ook een geslaagde overgang van het kleine deel naar het grote geheel. Van een tragedie (Ik ga dood) naar een komedie (maar Wij blijven leven).
De moraal van die komedie wordt, denk ik, nergens beter verwoord dan in de superieure 14e eeuwse Commedia van Dante Aleghieri (na zijn dood bijgenaamd de Divina, de Goddelijke).
Veel mensen hebben zich de afgelopen eeuwen afgevraagd waarom Dante’s werk een Komedie heet, aangezien er weinig humor in zit (niet dat die geheel ontbreekt, overigens).
Dante haalde zijn titel uit de traditie dat een komedie goed afloopt, in tegenstelling tot een tragedie. (In het algemeen klopt dit ook, al zijn er tragedies die een happy end kennen. Maar je zou die kunnen zien als behorend tot een zijtak van de tragedie, en als voorlopers van moderne komedies.)
In de christelijke – katholieke – visie van Dante is de geschiedenis van de wereld/het heelal een komedie met een goede afloop. Uiteindelijk komt er namelijk een Dag des Oordeels, waarna iedereen die op aarde een deugdzaam en vroom leven heeft geleid zal overgaan naar een hemelse staat van gelukzaligheid, waarvan Dante in zijn Paradiso-deel een voorproefje tracht te geven.
Epos
Wanneer Dante een dichtende heilige zou zijn geweest, zou hij wellicht alleen de Paradiso hebben geschreven, als weergave van zijn eigen visioen. Maar hij was een ‘goddelijke’ dichter, die het besluit nam een epos te schrijven, een heldenverhaal. Waarbij de held eropuit gaat en tegenslagen en vijanden overwint – en vooral zichzelf. In het gedicht ‘sterft hij’ zoals Campbell het stelt, als individuele mens om herboren te worden als universeel persoon. Waarna hij terugkeert naar huis om de achtergeblevenen de lessen te leren die zijn hernieuwde bestaan hem geleerd heeft.
Dante’s zoektocht – queeste -begint, zoals hij het zelf zegt,
In het midden van de reis door ons leven
waar hij zichzelf in een duister woud terugvond,
want de Rechte Weg was geheel verloren.
Met andere woorden: Dante was zelf in het midden van zijn leven de weg van deel naar geheel, van ego naar Wij, van tragedie naar komedie kwijt geraakt en hard op weg om als zondaar, als schurk, in plaats van als held te eindigen.
Op zijn kronkelige pad vindt hij drie afschrikwekkende beesten: een luipaard, een leeuw en een wolf, staande voor de zonden zinnelijkheid, trots en hebzucht, en voor de politieke elementen van Florence, Frankrijk en het pausdom. Om deze zonden en hun morele en politieke beperkingen achter zich te kunnen laten, zend de Heilige Maagd hem de hulp van zijn literaire voorbeeld Vergilius, de menselijke rede symboliserend. Vergilius speelt in de Commedia zowel de rol van Boodschapper die de held oproept tot het avontuur als die van de Wijze Oude Man die hem op de tocht bijstaat. De Romein kondigt aan dat hij Dante langs Inferno (Hel) en Purgatorio (Louteringsberg) zal loodsen, om hem voor de opstijging naar de Paradiso (Hemel) over te dragen aan zijn oude geliefde Beatrice (de goddelijke genade):
Waarom ik voor uw welzijn denk en oordeel/dat gij mij moet volgen, en ik zal uw gids zijn,/en u uitleiden van hier door een eeuwige plaats
waar gij zult horen de wanhopige kreten,/zult zien de geesten van vroeger in hun lijden,/zpdat ieder roept om een tweede dood;
en daarna zult ge hen zien, die tevreden zijn/in het vuur, omdat zij hopen te komen,/wanneer het ook zij, tot de zaligen;
dan, wanneer gij zult wensen tot die op te stijgen,/dan zal er een ziel zijn, daartoe waardiger dan ik;/bij haar zal ik u laten als ik vertrek.
Onder leiding van Vergilius komt Dante in de Hel door een aardbeving, langs de driekoppige Cerberus en voorbij een aanval van een gestorven Florentijnse vijand. Hij ontwijkt de Furieën, ontsnapt aan de Minotaurus, overleeft brandend zand en vuurregens. Na vervoer door het monster Geryon en een escorte van onwillige demonen ziet hij in het middelpunt van de Hel (en de Aarde) uiteindelijk Satan en klimt langs diens pels naar het middelpunt van de Aarde. Vandaar stijgen de dichters op naar de Louteringsberg.
Op de berg zuivert Dante zichzelf van Trots, Jaloezie, Woede, Luiheid, Begeerte, Gulzigheid en Lust. Hij bereikt de top, plaats van het Aardse Paradijs. Daar draagt Vergilius hem over aan Beatrice.
De ontmoeting met zijn oude geliefde is aanvankelijk geen vrolijk weerzien. Beatrice maakt Dante zware verwijten over zijn leven, dat na haar dood zo ontspoorde:
Toen van vlees tot geest ik was gestegen/en schoonheid en deugd in mij waren vergroot/werd ik hem minder lief en minder gevallig;
en hij wendde zijn schreden langs niet-ware weg,/valse beelden volgend van het goede,/die geen belofte ten volle vervullen.
Noch hielp het mij hem inspiratie te verwerven,/met welke in droom en op andere wijze/ik hem terug riep; zó weinig gaf hij erom.
Zó diep viel hij, dat alle middelen/tot zijn redding reeds te kort schoten,/behalve hem de verdoemden te doen zien.
Daarvoor bezocht ik de poort der doden,/en tot hem, die hem tot hierboven heeft geleid,/werden, wenend, mijn gebeden gedragen.
Gods hoge gebod zou verbroken worden,/werde Lethe overschreden, en werde zulke spijze/genoten zonder enige schatting
van berouw, dat tranen deed vergieten.
Deze aanklacht doet Dante huilen en zuchten; zijn berouw doet hem het bewustzijn verliezen, tot hij door een dienstmaagd van Beatrice in de Lethe, het Water van Vergetelheid, wordt gedompeld. Hij vergeet al zijn zonden en na een nieuw bad in de Eunoë, wat de herinnering aan het goede in zijn leven herstelt, is hij klaar om met Beatrice op te stijgen naar de tien kringen van de Hemel.
Na de Louteringsberg zijn Dante’s beproevingen voorbij, maar niet zijn ‘leermomenten’. Het gezang van de gelukzaligen doet hem haast flauwvallen van schrik. Twee keer wordt hij met blindheid geslagen, de eerste keer wanneer hij Sint Johannes (de Liefde) aanschouwt, de tweede keer als hij getroffen wordt door een lichtstraal in het Empyreum (de hoogste hemel). Elke keer wordt zijn eigen zicht hierdoor sterker en helderder. Uiteindelijk verlaat Beatrice hem om haar plaats naast Maria in de Hemelse Roos in te nemen en wordt Sint Bernard van Clairvaux zijn laatste gids. Onder diens leiding en op diens voorspraak bereikt Dante tenslotte de Visio Dei, het visioen van God, waarin hij het Ware Licht ziet, de eenheid van alle schepping en alle tijd, de Heilige Drieëenheid van Vader, Zoon en Heilige Geest, en de identiteit van het menselijk en het goddelijke. In de slotverzen wordt dit visioen vervangen door een alles overweldigend gevoel van liefde:
Aan de hoge verbeelding ontviel hier het kunnen;/maar reeds wentelde mijn verlangen en mijn willen/als een wiel, dat gelijk wordt meebewogen,
de liefde, die de zon beweegt en de andere sterren.
Waarmee de held zijn transformatie voltooid heeft. Rest nog een terugkeer naar de aarde en het delen van deze Commedia met zijn medemensen.
Het geschenk
In het slotboek heeft Dante over deze taak nog zijn aarzeling uitgesproken over die opdracht, wanneer hij in de vijfde hemelsfeer, die van Mars, Dante zijn betovergrootvader Cacciaguida ontmoet. Gedurende drie gezangen (Paradiso XV-XVII) converseren ze samen over verleden, heden en toekomst. Dante stelt zijn voorvader de vraag of hij straks, wanneer hij terug zal zijn op aarde, alle pijnlijke waarheden moet verkondigen over de mensen die daar in hoog aanzien staan, maar in het hiernamaals ontmaskerd zijn als zondaars:
Daar beneden, in de eindeloos bittere wereld/en opwaarts langs de berg van welks schone top/de ogen mijner Vrouwe omhoog mij hieven,
En vervolgens door de hemel van licht tot licht/heb ik vernomen, wat als ik het herzeg/voor velen van zeer bittere smaak zal zijn.
Cacciaguida stelt zijn nakomeling echter gerust:
[…] een geweten, verduisterd/of door eigen of andermans schande/zal zeker de wrangheid van uw woorden voelen.
Maar niettemin, met terzijdelating van alle leugen/openbaar uw gehele visioen/en laat ze dan maar krabben, waar de schurft zit.
Want, als uw stem kwetsend zal zijn/op de eerste smaak, zij zal levensvoedsel/blijken als zij verteerd zal zijn.
En hij besluit:
Daarom zijn u in deze hemelsferen,/op de berg en in het droevige dal/slechts de zielen getoond, door faam bekend;
Want de ziel van hem die luistert staat niet stil bij,/noch hecht geloof aan een voorbeeld, dat/zijn wortel onbekend heeft, en verborgen
Noch bij een andere bewijsgrond, die niet in het oog valt.
En zo geschiedt. Dante voltooit zijn opdracht en laat ons stervelingen, via de Commedia, zien hoe zijn zoektocht is verlopen – in een komedie die wel het ultieme epos genoemd kan worden. Dat boek is zijn geschenk, de klassieke prijs die de held verwerft – maar niet voor hemzelf, maar voor de gemeenschap. En daarom is hij ook een held, omdat hij alles niet alleen voor zichzelf heeft doorstaan, maar voor ons allemaal.
Of beter: omdat hij ons allemaal is geworden.